Direct naar content gaan

Samenvatting

Lombard, een Hongaarse vennootschap die financieringsdiensten aanbiedt, heeft in november 2007, december 2008 en november 2009 leaseovereenkomsten beëindigd wegens niet-betaling van een deel van de verschuldigde bedragen en heeft de betrokken goederen teruggekregen. Dientengevolge heeft Lombard in 2010 en 2011 gewijzigde facturen uitgereikt, waarin zij de maatstaf van heffing in vergelijking met de oorspronkelijke facturen heeft verlaagd en heeft zij het daaruit voortvloeiende verschil in mindering gebracht op de over februari, maart en mei 2011 verschuldigde btw. De Hongaarse belastingdienst heeft verlaging van de maatstaf van heffing geweigerd.

De bestuurs- en arbeidsrechter in Hongarije heeft in het kader van een geding hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ oordeelt als volgt:

De begrippen ‘annulering’, ‘verbreking’ en ‘ontbinding’ in artikel 90, lid 1, Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat daaronder ook het geval valt waarin de leasinggever, in het kader van een overeenkomst tot financiële leasing, niet langer de betaling van de leasevergoeding door de leasingnemer kan eisen omdat hij die overeenkomst heeft ontbonden wegens contractbreuk door de leasingnemer.

Indien een leaseovereenkomst definitief is beëindigd wegens niet‑betaling van de door de leasingnemer verschuldigde vergoedingen, kan de leasinggever zich tegenover een lidstaat op artikel 90, lid 1, Btw-richtlijn beroepen om een verlaging van de maatstaf van heffing van de btw te verkrijgen, ook al wordt die situatie volgens het toepasselijke nationale recht als ‘niet‑betaling’ in de zin van lid 2 van dat artikel aangemerkt en is volgens dat recht in geval van niet-betaling geen verlaging van de maatstaf van heffing mogelijk.

Deze procedure is illustratief voor de wijze waarop een conflict dat eigenlijk betrekking heeft op nationaalrechtelijke procedureregels, kan ontspinnen in een discussie over de systematiek van de Btw-richtlijn. Belanghebbende heeft verschillende leaseovereenkomsten gesloten, die op grond van het Hongaarse btw-recht worden aangemerkt als leveringen. De btw over de contant gemaakte leasetermijnen is dan verschuldigd bij afgifte van de goederen aan de lessees. Later blijkt dat de lessees de afgesproken termijnen niet of niet geheel betalen. Belanghebbende ontbindt daarom de leaseovereenkomsten en neemt de goederen terug. De lessees zijn daardoor de toekomstige leasetermijnen niet langer verschuldigd. Over die termijnen was bij afgifte van de goederen wel btw geheven. Die btw brengt belanghebbende op haar aangifte in mindering. Op grond van Hongaarse nationale wetgeving is dat onjuist. Belanghebbende had de verlaging van de maatstaf van heffing verplicht moeten effectueren via een zogeheten ‘autocorrectiemechanisme’. Op het moment dat de fout geconstateerd wordt, is de termijn voor het volgen van die formele route echter verstreken. Voor zover ik uit de verwijzingsbeschikking begrijp, betoogt belanghebbende dat deze formele regel in strijd is met artikel 90, lid 1, Btw-richtlijn. Met een rechtstreeks beroep op die bepaling probeert zij alsnog een verlaging van de maatstaf van heffing af te dwingen.

Verplichte verlaging van de maatstaf van heffing

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
HvJ
Datum instantie
11 oktober 2017
Rolnummer
C‑404/16
ECLI
ECLI:EU:C:2017:759
Auteur(s)
Barry Willemsen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2017/2471
Aflevering
26 oktober 2017
Judoreg
NFB851
bwbr0002629&artikel=29,bwbr0002629&artikel=29

Naar de bovenkant van de pagina