Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze 'HIR-zaak' oordeelt de Hoge Raad dat indien in een voorkomend geval:
- het belang in een belastingplichtige met een herinvesteringsreserve (HIR) is gewijzigd,
- voorafgaande aan die wijziging de aanwending van de HIR vanuit materieel oogpunt heeft plaatsgevonden door de nieuwe houder van dat belang,
- er sprake is van een samenstel van rechtshandelingen waarbij de tijdsvolgorde van die rechtshandelingen zo is ingericht dat het herinvesteringstijdstip juist voor de wijziging in het belang in die belastingplichtige heeft plaatsgevonden, en
- het doorslaggevende oogmerk van dit samenstel van (rechts)handelingen is de wettelijke regeling van artikel 12a van de Wet Vpb te ontgaan,
doel en strekking van artikel 12a Wet Vpb op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien door dat samenstel van handelingen vrijval van de HIR zou kunnen worden voorkomen.
Het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden dat in een zodanig geval geen sprake is van strijd met doel en strekking van de wet, berust daarom op een onjuiste rechtsopvatting.
Verder oordeelt de Hoge Raad nog dat in een geval van koop van een bedrijfsmiddel goed koopmansgebruik toelaat dat de aanschaffingskosten op de fiscale balans worden geactiveerd vanaf het tijdstip waarop ter zake van de verwerving van dit bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan.
De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
23 mei 2014
Rolnummer
13/02154
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1189
bwbid=bwbr0&artikel=12a,bwbr0002672&artikel=12a&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina