Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 3 april 2014 heeft X (belanghebbende) bezwaar gemaakt tegen een door haar verrichte voldoening op aangifte op 11 november 2013 van een bedrag aan BPM. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 16 mei 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

X heeft tegen de uitspraak op het bezwaar beroep ingesteld bij Rechtbank Gelderland. Zij heeft daarbij verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van haar zaak. De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb (sluiting onderzoek) het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daarbij geen oordeel gegeven over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. X heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet aangetekend. Bij de in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is en zij heeft daarom het verzet ongegrond verklaard. Ook in deze uitspraak heeft de Rechtbank geen beslissing gegeven over het verzoek om vergoeding van immateriële schade.

In cassatie betoogt X dat de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade ten onrechte onbehandeld heeft gelaten.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond. Op een bezwaar of beroep dat te laat is ingediend, moet binnen een redelijke termijn worden beslist. In die gevallen moeten, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. In deze gevallen mag de rechter een verzoek om vergoeding van die schade niet onbehandeld laten. Dat wordt niet anders als hij van oordeel is dat het bezwaar of beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Een dergelijke kennelijke niet-ontvankelijkheid is geen bijzondere omstandigheid.

De zaak is verwezen naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Deze verwijzingsrechtbank moet de Inspecteur nog in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het verzoek van X.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2018/2396, met noot van Bozia).

In de onderhavige zaak staat de vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn centraal. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011 bepaald dat een immateriële schadevergoeding kan worden toegekend indien bij de behandeling van de fiscale procedure de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van het EHRM, aangezien het vereiste voornamelijk voortvloeit uit het rechtszekerheidsbeginsel van artikel 6 EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat behoudens bijzondere omstandigheden spanning en frustratie gronden zijn voor toekenning van immateriële schadevergoeding.

De Hoge Raad heeft dienaangaande inmiddels een aantal arresten gewezen en deze vervat in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. Uit deze rechtspraak blijkt dat als redelijke termijn om een belastinggeschil te beslechten, een vuistregel van twee jaren geldt per fase (waarbij bezwaar en beroep als één fase gelden). Dat betekent dat binnen twee jaar de zaak moet worden behandeld door de rechter, waarbij de termijn aanvangt op het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waardoor een ruimere termijn als redelijk wordt gezien. Voorbeelden zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed die de belanghebbende heeft op het proces en de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld. Ook de afwachting van een prejudiciële beslissing door het Hof van Justitie van de Europese Unie blijft voor de overschrijding van de redelijke termijn buiten beschouwing. Van één van deze omstandigheden blijkt in deze zaak echter geen sprake.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HR
Datum instantie
14 februari 2019
Rolnummer
17/06102
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:241
Auteur(s)
Anneke Nuyens
De Bont advocaten/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/0467
Aflevering
28 februari 2019
Judoreg
NFB2313
bwbr0005537&artikel=8:54,bwbr0005537&artikel=8:73,bwbr-evrm&a&artikel=6,bwbr-evrm&a&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina