Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV houdt zich bezig met de verhuur van vastgoed. In december 1997 verkocht zij twee appartementsrechten van één pand waarvan de ene bestond uit een dubbele benedenwoning en de andere uit een dubbele bovenwoning. De benedenwoning was verhuurd geweest aan de enig aandeelhoudster van de BV en de bovenwoning aan derden. De kopers van de benedenwoning waren (andere) derden, die van de bovenwoning de huurders. Met die transacties werd een boekwinst van fl. 802.361 gemaakt en deze werd in een vervangingsreserve ondergebracht. Nog in 1997 kocht de BV voor fl. 251.453 een andere woning die zij aan haar aandeelhoudster verhuurde. Die kostprijs boekte zij vrijwel volledig op de vervangingsreserve af. In 1999 en 2000 ging de BV tot investering in bedrijfsunits over en de inspecteur was van oordeel dat die units niet als (gedeeltelijke) vervanging van de verkochte appartementen konden worden aangemerkt. Hij voerde voor dat oordeel een indrukwekkende lijst verschillen aan tussen woningen en bedrijfspanden. De Hoge Raad is het echter onder verwijzing naar HR 14 december 2001, nr. 36.068, BNB 2002/98, met A-G Van Ballegooijen eens dat voor beleggingspanden een zeer ruim begrip vervanging geldt, omdat de economische functie steeds het verkrijgen van huuropbrengsten is. Het cassatieberoep is gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
10 maart 2006
Rolnummer
41.465
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU8196
ECLI:NL:PHR:2006:AU8196
bwbr0011353&artikel=3.25,bwbr0011353&artikel=3.54&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina