Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Naar aanleiding van een onderzoek van de FIOD-ECD heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat een BV onjuiste douanewaarden van voedingssupplementen heeft aangegeven.
Hij heeft - zonder de BV vooraf te informeren over het voornemen om douanerechten na te vorderen - uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) aan de BV uitgereikt.
Na tevergeefs bezwaar en (hoger) beroep heeft de BV cassatieberoep ingesteld.
De BV is het onder meer niet eens met het oordeel van Hof Amsterdam dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden door (alleen) de BV uit te nodigen tot betaling en niet de importeur.
De Inspecteur mag volgens het Hof één douaneschuldenaar aanspreken, indien de schuld op deze schuldenaar doeltreffend kan worden verhaald.
De Hoge Raad acht dit oordeel van het Hof juist.
Het recht van de Europese Unie brengt niet mee dat een utb vernietigd moet worden op de grond dat de Inspecteur heeft nagelaten anderen mede hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor dezelfde douaneschuld.
De BV is het verder niet eens met het oordeel van het Hof dat schending van het verdedigingsbeginsel in dit geval niet tot vernietiging van de utb leidt aangezien de BV door de schending van vermeld beginsel niet is benadeeld.
Volgens de Hoge Raad is dit cassatiemiddel gegrond.
Dat komt omdat het Hof ten onrechte niet heeft getoetst of de BV een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.
De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.
Anders: A-G Van Hilten.

Metadata

Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
14 augustus 2015
Rolnummer
13/01129
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:2165

Naar de bovenkant van de pagina