Direct naar content gaan

Samenvatting

Een in Nederland gevestigde tussenholding en haar dochter die ook in Nederland is gevestigd en eveneens als tussenholding fungeert, behoren tot een in vele landen opererend Zuid-Afrikaans concern.
Als financieringsmaatschappij van het concern fungeert, kort gezegd, een op Mauritius gevestigde dochtermaatschappij. Deze heeft aldaar een status die voor de renteopbrengsten (nagenoeg) vrijstelling van belasting oplevert.
In maart 2007 heeft de Zuid Afrikaanse topholding door middel van uitgifte van aandelen 1.000.000.000 dollar opgehaald en heeft dat bedrag rechtstreeks naar de moeder van de twee genoemde tussenholdings overgemaakt. Dat bedrag is na een paar tussenstappen als geldlening van de op Mauritius gevestigde financieringsmaatschappij geboekt. Met die lening hebben de tussenholdings in 2007 en 2008 in totaal vijf belangrijke aandelenacquisities gerealiseerd.
De inspecteur heeft bij de tussenholdings de rente-aftrek (en de aftrek van valutaverliezen) ter zake van de voor de acquisities aangegane leningen gecorrigeerd op grond van artikel 10a Wet Vpb.
Vaststaat dat de leningen onder de reikwijdte van artikel 10a, lid 1, onderdeel c Wet Vpb vallen en evenmin is in geschil dat in Mauritius geen redelijke belasting over de rente wordt geheven.
De tussenholdings beroepen zich ter bestrijding van de beperking van de renteaftrek echter op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, onderdeel a Wet Vpb. Zij stellen dat aan de gekozen financieringswijze overwegend zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Rechtbank Haarlem heeft hen in het gelijk gesteld.
De inspecteur is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gegaan.
Hof Amsterdam oordeelt dat de tussenholdings met betrekking tot de rente-aftrek ter zake van de leningen die zijn gefinancierd met de emissie-opbrengst het vereiste tegenbewijs niet hebben geleverd. Aan de zogenoemde dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb is niet voldaan. Deze dubbele zakelijkheidstoets houdt in dat naast de zakelijkheid van de acquisities tevens zakelijke overwegingen ten grondslag dienen te liggen aan de daarmee verband houdende schulden.
Ten aanzien van overige financieringsbronnen acht het Hof aannemelijk dat deze middelen niet zijn verworven met het oog op acquisities door de tussenholdings. In zoverre kunnen de tussenholdings op basis van een uitlating van de Staatssecretaris van Financiën (tijdens de parlementaire behandeling) geacht worden het vereiste tegenbewijs te hebben geleverd.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007-2008
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
5 december 2013
Rolnummer
12/01171
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4592
bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina