Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige heeft een eigen woning in België en werkt in Nederland. Op grond van het met België gesloten belastingverdrag zijn zijn inkomsten uit arbeid in Nederland belast.
Hij heeft aangifte gedaan als binnenlands belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)(keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen).
In geschil is of de over de eigen woning geheven Belgische onroerende voorheffing ten bedrage van 936 euro op het inkomen uit werk en woning in Nederland in mindering kan worden gebracht. Op grond van artikel 3.120 van de Wet IB 2001 (aftrekbare kosten eigen woning) is dit niet toegestaan.
Dit is naar het oordeel van het Hof echter niet in overeenstemming met het direct werkende gemeenschapsrecht betreffende het vrije verkeer van personen. Het beroep van de belastingplichtige wordt daarom gegrond verklaard.
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dit gegrond. De omstandigheid dat de belastingplichtige ten opzichte van een ingezetene van Nederland meer belasting betaalt (te weten de Belgische onroerende voorheffing) vloeit louter voort uit een dispariteit tussen de betrokken nationale belastingstelsels, welke dispariteit niet wordt verboden door het gemeenschapsrecht, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
4 december 2009
Rolnummer
08.02226

Naar de bovenkant van de pagina