Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Derde cassatieberoep na verwijzingsprocedure HR 2 december 2005, nr. 39.274.
De gemeente Amsterdam heeft aan een BV (een grote lozer) voor de jaren 1990 en 1994 aanslagen rioolrechten opgelegd van fl. 633.150 respectievelijk fl. 124.005. De BV was het daar niet eens. In cassatie is het volgende aan de orde gekomen:
I) de evenredigheid van de tariefstelling: volgens de BV heeft de tariefstelling van Amsterdam tot gevolg dat 98,5 procent van de gebruikers van de riolering, die samen 2/3 afvoeren van de totale hoeveelheid afvalwater die op de riolering wordt geloosd, buiten de heffing blijft. Volgens de Hoge Raad is deze tariefstelling echter niet willekeurig of onevenredig. Aan de grote lozers is 24,94 procent toegerekend van de totale kosten van de riolering. Dit is aanzienlijk minder dan het percentage (33) dat de afvoer door de grote lozers deel uitmaakt van de totale afvoer.
II) de aanvaardbaarheid van de ramingen: uit de gedingstukken blijkt niet dat de BV bij het Hof de aanvaardbaarheid van de ramingen reeds in twijfel heeft getrokken. Dit kan daarom in dit stadium niet meer aan de orde komen.
III) het gelijkheidsbeginsel: de BV stelt dat het door Amsterdam gehanteerde tarief tot gevolg heeft dat slechts een gering percentage belastingplichtigen in de heffing wordt betrokken en dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad is het daar niet mee eens. De tarieven gelden zonder onderscheid voor iedereen die een bepaalde hoeveelheid afvalwater afvoert.
IV) het controleerbaarheidsvereiste: anders dan de BV betoogt, beslist de Hoge Raad dat Amsterdam op een controleerbare wijze heeft vastgelegd welke uitgaven de gemeente in welke mate door elk van de heffingen beoogt te dekken.
V) de BV stelt dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling dat sommige als rioleringskosten opgevoerde kosten (baggerkosten en grondwatercontrolekosten) niet als rioleringskosten hadden mogen worden aangemerkt. De Hoge Raad is het daar mee eens. Het Hof had deze stelling wel moeten behandelen. De zaak werd daarop verwezen. In een uitvoerige uitspraak komt het verwijzingshof vervolgens tot de conclusie dat de hiervoor genoemde kosten wel degelijk tot de rioleringskosten kunnen worden gerekend. Tegen deze uitspraak heeft de BV opnieuw cassatieberoep ingesteld. A-G Ijzerman heeft de Hoge Raad in overweging gegeven het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Metadata

Belastingtijdvak
1993
Instantie
Hof Arnhem
Datum instantie
9 december 2007
Rolnummer
05/00391
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BC0240

Naar de bovenkant van de pagina