Direct naar content gaan

Samenvatting

Voor een in Belgiƫ wonende man is door een BV een pensioenregeling getroffen. De BV was enige tijd op de Nederlandse Antillen gevestigd. Per 31 december 1998 is de feitelijke leiding van de BV verplaatst naar Nederland. De pensioenverplichting is in 1999 overgedragen aan een Belgische verzekeraar die niet behoort tot de in artikel 11b van de Wet op de loonbelasting (Wet LB) toegelaten verzekeraars. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 januari 2004 nrs. 37.978 en 38.098 heeft Nederland ten aanzien van de overdracht van de pensioenverplichting geen heffingsrecht zodat partijen het erover eens zijn dat het belastbaar inkomen 1999 dient te worden verminderd tot nihil. Voor het Hof was uitsluitend nog de hoogte van de schadevergoeding van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de hoogte van de proceskostenvergoeding van artikel 8:75 Awb in geschil. Het Hof kende een schadevergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toe van 2.887,50 euro. Voor wat betreft de proceskosten stelde de inspecteur dat een forfaitaire vergoeding diende te worden vastgesteld. Het Hof achtte echter sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) omdat Nederland willens en wetens in strijd met het verdragenrecht heeft gehandeld door in het onderhavige geval inkomstenbelasting te heffen terwijl het heffingsrecht ingevolge verdragsbepalingen aan Belgiƫ is toegewezen. Dit had tot gevolg dat het Hof de proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire regeling vaststelde op 9.075 euro. Tegen dit laatste oordeel stelde de staatssecretaris cassatieberoep in. De Hoge Raad stelt vast dat de man na de arresten van 23 januari 2004 geen beroepskosten meer heeft gemaakt ter bestrijding van het standpunt van de inspecteur. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3 van het Besluit. Er is daarom geen grond voor een afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1 van het Besluit, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt de proceskostenvergoeding uiteindelijk vast op 161 euro.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
13 april 2007
Rolnummer
41.235
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA2802
bwbid=bwbr0&artikel=8:75,bwbid=bwbr0&artikel=2,bwbr0002320&artikel=29f&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina