Metadata
Inspecteur moet aantonen dat de belastingplichtige met zijn bezwaarschrift tegen twee navorderingsaanslagen met boetebeschikking te laat is geweest / terugwijzing naar inspecteur
Hof Arnhem, 29 december 2006
Samenvatting
Aan een belastingplichtige zijn twee navorderingsaanslagen inkomstenbelasting met boetebeschikking opgelegd op 3 oktober 2001. De aanslagbiljetten zijn naar het adres gestuurd waar hij stond ingeschreven, maar waar toen, naar hij beweerde, feitelijk anderen woonden. Zelf verbleef hij naar zijn zeggen rond die tijd in Marokko terwijl hij enige tijd later enkele maanden gedetineerd was. De feitelijke bewoners hadden de aanslagbiljetten niet ontvangen en dat zou er de oorzaak van zijn geweest dat hij pas na augustus 2004 bezwaarschriften had kunnen indienen. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat de stellingen van de man onjuist waren en niet duidelijk is geworden wanneer de man kennis had gekregen van het bestaan van de aanslagen, vernietigt het Hof in hoger beroep de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften en draagt het de inspecteur op een nieuwe beslissing te nemen.BRON
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
appellant ; X (hierna: belanghebbende)
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 5 december 2005, nr. AWB 05/2227
betreft : navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 alsmede boetebeschikking, aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 alsmede boetebeschikking en voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001
nummers : 0.H97, 0.H06 en 0.H10
mondelinge behandeling : op 15 december 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat bij gebrek aan belang het hoger beroep tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 wordt ingetrokken.
2. Op 3 oktober 2001 zijn aan belanghebbende de nog in geding zijnde aanslagen met boetebeschikkingen ter zake van vergrijpboeten onder de nummers H97 en H06 opgelegd. Op 7 januari 2005 heeft belanghebbende tegen deze aanslagen en boetebeschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
3.Belanghebbende heeft in de stukken aangevoerd en ter zitting verklaard:
- dat het juist is dat hij van 8 mei 2000 tot en met 22 oktober 2002 op het adres a-straat 1 te Q in de GBA stond ingeschreven;
- dat hij van mei 2001 tot en met mei 2002 in Marokko verbleef;
- dat na terugkeer in Q zijn woning was ontruimd;
- dat hij vanaf eind mei 2002 tot eind september 2003 in Nederland was gedetineerd;
- dat de tijdens zijn verblijf in Marokko op zijn adres in Nederland, a-straat 1 te Q bezorgde post voor hem werd afgehandeld en dat degene die dat voor hem deed nimmer de aanslagen op dat adres heeft ontvangen;
- dat hij eerst bij het leggen van beslag door de deurwaarder van de belastingdienst in augustus 2004 op de hoogte kwam van het bestaan van een belastingschuld;
- dat hij zo spoedig mogelijk na ontvangst van de kopieën van de aanslagen een bezwaarschrift bij de Inspecteur heeft ingediend.
5. De Inspecteur voert aan dat de aanslagen zijn verzonden naar het juiste (woon)adres van belanghebbende. Belanghebbende verschaft geen bewijs van zijn verblijf in Marokko. Bij langdurig verblijf in het buitenland dient een belastingplichtige adequate maatregelen te treffen.
6. Het Hof stelt vast dat navorderingsaanslag over het jaar 1999 en de beschikking waarbij de boete is opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld. Ook de aanslag over het jaar 2000 en de beschikking waarbij de boete is opgelegd zijn op één aanslagbiljet vermeld. Alsdan moet het bezwaarschrift geacht worden mede te zijn gericht tegen de boeten, nu uit het bezwaarschrift niet het tegendeel blijkt.
7. Nu de belastingplichtige aan wie de boeten zijn opgelegd stelt dat de termijnoverschrijding van het bezwaar wegens het niet ontvangen van de aanslagbiljetten met de daarin opgenomen boetebeschikkingen niet aan hem is toe te rekenen, moet de regel dat volgens welke een na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken gemaakt bezwaar niet-ontvankelijk is buiten toepassing blijven, indien de onjuistheid van die stelling niet kan worden vastgesteld.
8. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende niet te kunnen bewijzen.
9. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat niet duidelijk is of de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 2 november 2004 (bijlage 3 bij het aanvullende beroepschrift in hoger beroep) betrekking heeft op de bestreden aanslag of op de vóór die datum plaatsgevonden hebbende beslaglegging. Nu derhalve niet duidelijk is op welk moment belanghebbende bekend is geworden met de beide bestreden aanslagen en de daarbij genomen boetebeschikkingen, ziet het Hof ook geen reden voor een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
10. Indien de Inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de Inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
11. Het Hof ziet in dit geval geen goede grond om af te wijken van de regel dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar dient te beslissen.
12. Met betrekking tot de vraag of de door de Inspecteur alsnog te nemen beslissingen alleen de boetbeschikkingen betreft dan wel de bestreden aanslagen én de daarbij genomen boetebeschikkingen, oordeelt het Hof als volgt. In het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de hoogte van vergrijpboeten - zoals hier aan de orde – vastgesteld in de vorm van een percentage van de (alsnog) geheven belasting. Een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar past niet in dit stelsel. Dit geldt te meer in het geval waarin een aanslag en de daarbij behorende boetebeschikking door vermelding op één biljet tezamen en gelijktijdig aan de belastingplichtige zijn bekendgemaakt. Hieraan doet niet af dat sinds 1 januari 1998 de boete wordt vastgesteld bij afzonderlijke beschikking.
13. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 483 [3 (beroepschrift rechtbank, beroepschrift hoger beroep, bijwonen zitting in hoger beroep door rechtsbijstandverlener) x € 322 x factor 0,5] + € 30 (2 maal reiskosten belanghebbende), is € 513.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht van € 37 en € 103;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 513 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 29 december 2006 door mr. Röben , lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.
appellant ; X (hierna: belanghebbende)
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 5 december 2005, nr. AWB 05/2227
betreft : navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 alsmede boetebeschikking, aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 alsmede boetebeschikking en voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001
nummers : 0.H97, 0.H06 en 0.H10
mondelinge behandeling : op 15 december 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat bij gebrek aan belang het hoger beroep tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 wordt ingetrokken.
2. Op 3 oktober 2001 zijn aan belanghebbende de nog in geding zijnde aanslagen met boetebeschikkingen ter zake van vergrijpboeten onder de nummers H97 en H06 opgelegd. Op 7 januari 2005 heeft belanghebbende tegen deze aanslagen en boetebeschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
3.Belanghebbende heeft in de stukken aangevoerd en ter zitting verklaard:
- dat het juist is dat hij van 8 mei 2000 tot en met 22 oktober 2002 op het adres a-straat 1 te Q in de GBA stond ingeschreven;
- dat hij van mei 2001 tot en met mei 2002 in Marokko verbleef;
- dat na terugkeer in Q zijn woning was ontruimd;
- dat hij vanaf eind mei 2002 tot eind september 2003 in Nederland was gedetineerd;
- dat de tijdens zijn verblijf in Marokko op zijn adres in Nederland, a-straat 1 te Q bezorgde post voor hem werd afgehandeld en dat degene die dat voor hem deed nimmer de aanslagen op dat adres heeft ontvangen;
- dat hij eerst bij het leggen van beslag door de deurwaarder van de belastingdienst in augustus 2004 op de hoogte kwam van het bestaan van een belastingschuld;
- dat hij zo spoedig mogelijk na ontvangst van de kopieën van de aanslagen een bezwaarschrift bij de Inspecteur heeft ingediend.
5. De Inspecteur voert aan dat de aanslagen zijn verzonden naar het juiste (woon)adres van belanghebbende. Belanghebbende verschaft geen bewijs van zijn verblijf in Marokko. Bij langdurig verblijf in het buitenland dient een belastingplichtige adequate maatregelen te treffen.
6. Het Hof stelt vast dat navorderingsaanslag over het jaar 1999 en de beschikking waarbij de boete is opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld. Ook de aanslag over het jaar 2000 en de beschikking waarbij de boete is opgelegd zijn op één aanslagbiljet vermeld. Alsdan moet het bezwaarschrift geacht worden mede te zijn gericht tegen de boeten, nu uit het bezwaarschrift niet het tegendeel blijkt.
7. Nu de belastingplichtige aan wie de boeten zijn opgelegd stelt dat de termijnoverschrijding van het bezwaar wegens het niet ontvangen van de aanslagbiljetten met de daarin opgenomen boetebeschikkingen niet aan hem is toe te rekenen, moet de regel dat volgens welke een na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken gemaakt bezwaar niet-ontvankelijk is buiten toepassing blijven, indien de onjuistheid van die stelling niet kan worden vastgesteld.
8. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende niet te kunnen bewijzen.
9. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat niet duidelijk is of de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 2 november 2004 (bijlage 3 bij het aanvullende beroepschrift in hoger beroep) betrekking heeft op de bestreden aanslag of op de vóór die datum plaatsgevonden hebbende beslaglegging. Nu derhalve niet duidelijk is op welk moment belanghebbende bekend is geworden met de beide bestreden aanslagen en de daarbij genomen boetebeschikkingen, ziet het Hof ook geen reden voor een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
10. Indien de Inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de Inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
11. Het Hof ziet in dit geval geen goede grond om af te wijken van de regel dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar dient te beslissen.
12. Met betrekking tot de vraag of de door de Inspecteur alsnog te nemen beslissingen alleen de boetbeschikkingen betreft dan wel de bestreden aanslagen én de daarbij genomen boetebeschikkingen, oordeelt het Hof als volgt. In het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de hoogte van vergrijpboeten - zoals hier aan de orde – vastgesteld in de vorm van een percentage van de (alsnog) geheven belasting. Een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar past niet in dit stelsel. Dit geldt te meer in het geval waarin een aanslag en de daarbij behorende boetebeschikking door vermelding op één biljet tezamen en gelijktijdig aan de belastingplichtige zijn bekendgemaakt. Hieraan doet niet af dat sinds 1 januari 1998 de boete wordt vastgesteld bij afzonderlijke beschikking.
13. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 483 [3 (beroepschrift rechtbank, beroepschrift hoger beroep, bijwonen zitting in hoger beroep door rechtsbijstandverlener) x € 322 x factor 0,5] + € 30 (2 maal reiskosten belanghebbende), is € 513.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem gestorte griffierecht van € 37 en € 103;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 513 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 29 december 2006 door mr. Röben , lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingBelastingtijdvak
1999-2000Instantie
Hof ArnhemDatum instantie
29 december 2006Rolnummer
06/00024ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ7691