Direct naar content gaan

Samenvatting

Een man heeft geprocedeerd over de door de gemeente Tilburg van hem geheven leges ter zake van het in behandeling nemen van een verzoek om een bouwvergunning. In hoger beroep heeft de man aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade geleden door de lange duur van de behandeling van het geschil. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op de onderhavige procedure inzake legesheffing.
Volgens de Hoge Raad kan in het midden blijven of het onderhavige geschil over de heffing van leges de ‘determination of civil rights and obligations’ in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) betreft. Evenals in de zaken 09.05112 en 09.05113 oordeelt de Hoge Raad dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Aangezien dit vereiste berust op een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 6 van het EVRM, wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over dat artikel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Uit die jurisprudentie volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan de heffingsambtenaar tot vergoeding van die schade worden veroordeeld.
Aangezien de uitspraak van het Hof zich niet met het voorgaande verdraagt, kan deze niet in stand blijven. De zaak wordt verwezen om te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en of een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding dient een tarief te worden gehanteerd van 500 euro per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
De Hoge Raad merkt nog op dat de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid dient te worden gesteld als partij aan het geding deel te nemen, nu het gaat om een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. Indien sprake is van een dergelijke overschrijding kan de Staat immers met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 1, van de Awb worden aangewezen als rechtspersoon die de hieruit voortvloeiende schade dient te vergoeden.
Enigszins anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2011
Rolnummer
09/02639
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BO5046
ECLI:NL:PHR:2011:BO5046
bwbr0002320&artikel=28a&lid=2,bwbr0005537&artikel=8:26&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:88&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina