Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en Y exploiteren middels een maatschap een landbouwonderneming (pluimvee en akkerbouw). X en Y zijn eigenaar van landbouwgrond. De maatschap is gebruiker van die landbouwgrond. De winstverdeling is X 60% en Y 40%. In een stuk landbouwgrond (het perceel) heeft nutsbedrijf Z in 2015 een nieuwe (hoofd)waterleiding aangelegd. X en Y zijn hiervoor met Z een overeenkomst tot het vestigen van een recht van opstal aangegaan. Zij hebben ieder een vergoeding ontvangen van € 11.180.

In geschil is of de Inspecteur de vergoeding terecht tot de winst heeft gerekend (aanslag IB/PVV 2015).

Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt het standpunt van X dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de vergoeding van € 11.180. Het Hof ziet geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van X dat de ‘eigenaarsvergoeding’ ziet op enige compensatie voor een mogelijke waardevermindering van het perceel waarin de waterleiding is aangebracht.

X stelt ook tevergeefs dat een afwaardering op de landbouwgrond ten laste van de winst over 2015 mag plaatsvinden. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een waardedaling van de landbouwgrond als gevolg van de aanwezigheid in het perceel van de waterleiding en/of als gevolg van het vestigen van het zakelijk recht van opstal op deze grond, laat staan dat een eventuele waardedaling heeft geleid tot een waarde beneden de boekwaarde van deze landbouwgrond.

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. De uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
1 november 2022
Rolnummer
21/00808; 21/00809
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:9264
NLF-nummer
NLF 2022/2232
Aflevering
17 november 2022
bwbr0011353&artikel=3.12,bwbr0011353&artikel=3.12

Naar de bovenkant van de pagina