Direct naar content gaan

Samenvatting

Vof X (belanghebbende) exploiteert een kwekerij en kwalificeert in verband hiermee als btw-ondernemer. X heeft alle voorbelasting in aftrek gebracht voor een woning die haar vennoten – in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden – tussen 2008 en 2011 hebben laten bouwen en die in 2011 in gebruik is genomen. De facturen in verband met de bouw zijn gericht aan de vennoten/echtelieden. Een deel van de woning wordt voor bedrijfsdoeleinden van de vof gebruikt, in het andere deel wonen de vennoten. In geschil is of X omzetbelasting is verschuldigd vanwege het privégebruik van de woning.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat X de woning destijds ten onrechte tot haar bedrijfsvermogen heeft gerekend en zij daarom ten onrechte de voorbelasting met betrekking tot de woning in aftrek heeft gebracht. De feitelijke beschikkingsmacht over de woning berust bij de vennoten, aldus het Hof, omdat zij opdracht hebben gegeven voor de bouw en zij X (slechts) toestaan een deel van de woning voor haar bedrijfsdoeleinden te gebruiken. Omdat de woning niet tot het bedrijfsvermogen van X behoort, kan zij ook niet belasting verschuldigd zijn voor privégebruik door de vennoten.

De minister heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond door te verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 (19/05647, ECLI:NL:HR:2021:1836). De Hoge Raad doet de zaak af. X is ter zake van het privégebruik omzetbelasting verschuldigd op grond van artikel 4, lid 2, onderdeel a, Wet OB 1968.

Anders, Conclusie A-G Ettema (NLF 2020/2005).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
4e kwartaal 2015 en 4e kwartaal 2016
Instantie
HR
Datum instantie
24 december 2021
Rolnummer
20/00269
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1965
NLF-nummer
NLF 2022/0007
Aflevering
6 januari 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4729
bwbr0002629&artikel=4&lid=2,bwbr0002629&artikel=4&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina