Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze BPM-zaak heeft Hof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van vof X (belanghebbende) om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van het geschil in hoger beroep afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat de coronapandemie een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie is die de verlenging van de redelijke termijn van twee jaar voor berechting in hoger beroep met vier maanden rechtvaardigt. Daarbij is, aldus het Hof, rekening gehouden met de periode waarin de gerechtsgebouwen gesloten waren en met een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van verdaagde zittingen.

Voor zover X in cassatie tegen dit oordeel opkomt, is het gegrond.

Het Hof heeft de redelijke termijn van berechting in hoger beroep ten onrechte verlengd. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat partijen zijn uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode van sluiting van de gerechtsgebouwen tijdens de coronapandemie (vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, NLF 2022/1096, met noot van Hennevelt, r.o. 3.4.1 en 3.4.2).

De overige klachten verklaart de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond.

De Hoge Raad doet de zaak af. Aan X wordt een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016-2017
Instantie
HR
Datum instantie
10 maart 2023
Rolnummer
21/05180
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:360
NLF-nummer
NLF 2023/0571
Aflevering
16 maart 2023

Naar de bovenkant van de pagina