Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(273)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(6)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in Nederland een voor de markt in de VS geproduceerde gebruikte personenauto gekocht. De auto is op 9 februari 2015 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. X heeft op 6 december 2017 een bedrag van € 667 BPM op aangifte voldaan. Op 8 december 2017 is de auto te Soesterberg getoond aan een medewerker van DRZ. De auto is op 14 februari 2018 geregistreerd in het kentekenregister.
Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur € 3.433 BPM nageheven. De waardevermindering als gevolg van schade heeft de Inspecteur bepaald op € 1.344. Dit is 84% van de door DRZ vastgestelde herstelkosten van € 1.597. Rechtbank Gelderland heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.178.
In hoger beroep bepleit X ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank alleen nog dat bij de waardebepaling van de auto rekening gehouden dient te worden met een correctie van primair € 4.000 en subsidiair € 500 vanwege de omstandigheid dat naar de mening van X sprake is van een ‘ex-schade’-auto.
De bewijslast voor de ex-schade waardevermindering rust op X.
Hij slaagt hierin niet, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden. De door X overgelegde verklaring van een taxateur, die gebaseerd is op een algemene schadewaardecorrectie-tabel van de federatie TMV is onvoldoende. Uit de verklaring blijkt niet dat daarbij sprake is van een eigen taxatie van de waardevermindering. Toepassing van de formule in de richtlijnen van de stichting Nederlands Instituut van Register-Experts is evenmin voldoende om de subsidiair door X verdedigde waardevermindering van € 500 aannemelijk te maken. Ook daarbij is geen sprake van een eigen taxatie door de taxateur en wordt geen rekening gehouden met de aard van de schade. Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende h.o.d.n. naam1 te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 3 februari 2021, nummer AWB 18/6113 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.433. Daarbij is belanghebbende voorts een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 48.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.
1.3. Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam2] en mr. [naam3] .
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in Nederland een voor de markt in de Verenigde Staten van Amerika geproduceerde gebruikte personenauto gekocht van het merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI (VIN: [nummer1] ; hierna: de auto).
2.2. De auto is op 9 februari 2015 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3. Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 5 december 2017 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister.
2.4. Bij de aangifte heeft belanghebbende op de voet van artikel 10, achtste lid, Wet BPM jo. artikel 8, vierde lid, aanhef en onderdeel b, Uitvoeringsregeling BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport opgesteld door [naam4] verbonden aan [naam5] . Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 2.833. Deze handelsinkoopwaarde is vastgesteld door op de waarde van de auto volgens een koerslijst van Autotelex Pro (hierna: de koerslijst) van € 21.603 een bedrag van € 18.770 (72% van € 26.026) aan schade in mindering te brengen. Belanghebbende is bij de berekening van BPM uitgegaan van een bruto BPM naar het tarief geldend vanaf 1 januari 2015 van € 10.803. De vermindering van de BPM is berekend door op de historische nieuwprijs bij verkoop van € 45.807 de huidige inkoopwaarde in Nederland van € 2.833 in mindering te brengen, zodat een werkelijke afschrijving van € 42.974 ontstaat, ofwel een afschrijving van 93,82 %. Ter zake van de bepaalde inkoopwaarde van € 2.833 is in het rapport vermeld:
2.5. Belanghebbende heeft op 6 december 2017 een bedrag van € 667 BPM (€ 10.803 x 0,0618) op aangifte voldaan.
2.6. In een e-mail van 6 december 2017 heeft Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) belanghebbende uitgenodigd om de auto op 8 december 2017 om 13:00 uur in Soesterberg te tonen aan een medewerker van DRZ. Belanghebbende is daar met de auto verschenen. DRZ heeft ter zake van het verrichte onderzoek een rapport ‘Onderzoek waardebepaling’ opgemaakt.
2.7. De auto is op 14 februari 2018 geregistreerd in het kentekenregister.
2.8. Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur, met dagtekening 7 mei 2018, € 3.433 van belanghebbende nageheven en € 48 belastingrente aan haar in rekening gebracht. Voor de waarde in onbeschadigde staat is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 19.421. De waardevermindering als gevolg van schade heeft de Inspecteur bepaald op € 1.344. Dit is 84% van de door DRZ vastgestelde herstelkosten van € 1.597. Verder is de Inspecteur, evenals belanghebbende, bij zijn berekeningen uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 45.807 en een historisch bruto BPM bedrag van € 10.803. Bij de vaststelling van de hoogte van de in zijn ogen verschuldigde BPM heeft de Inspecteur daarnaast nog rekening gehouden met een aftrek vanwege extra leeftijdskorting van € 162.
2.9. In beroep bij de Rechtbank heeft belanghebbende zich – onder meer – op het standpunt gesteld dat het verschil in het door belanghebbende en DRZ in aanmerking genomen schadebedrag is veroorzaakt doordat de auto reeds in een vergevorderd stadium van herstel was toen belanghebbende werd opgeroepen de auto bij DRZ te tonen, maar dat er geen reden is om niet uit te gaan van het bij de aangifte gevoegde taxatierapport, en dat in ieder geval rekening gehouden dient te worden met een extra waardedaling van de auto van € 16.588 omdat sprake is van een “ex-schade” auto.
2.10. De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de aangifte, op 5 december 2017, aan de auto meer schade aanwezig was dan door de Inspecteur is geaccepteerd en dat belanghebbende evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een extra waardevermindering van € 16.588. Ter zitting van de Rechtbank zijn partijen nader overeengekomen dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat, rekening houdend met aftrekken in verband met ‘marktsituatie’ en ‘dealersituatie’ € 17.036 bedraagt en dat de historische bruto BPM € 9.828 bedraagt. De Rechtbank heeft op die basis en rekening houdend met een herrekende leeftijdskorting van € 188, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.178 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
2.11. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.12. In hoger beroep heeft belanghebbende onder meer een verklaring overgelegd van [naam6] verbonden aan [naam5] . In deze verklaring staat voor zover hier van belang vermeld:
2.13. Belanghebbende heeft in hoger beroep tevens een kopie overgelegd van de “Richtlijnen Waardevermindering Personenauto’s en Motorvoertuigen” van de stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (hierna: “de NIVRE Richtlijnen”). In onderdeel 7.3 van de Richtlijnen is een formule opgenomen aan de hand waarvan, en rekening houdend met een aantal variabelen, zoals consumentenprijs van de auto, handelsinkoopwaarde, verstreken gebruiksduur, kilometerstand en arbeids- en spuitkosten van schadeherstel, de waardevermindering van een auto als gevolg van het zijn van “ex-schade” auto in een voorkomend geval zou kunnen worden benaderd.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de (door de Rechtbank verminderde) naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn stelling, dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto met een hoger bedrag dan € 1.344 aan schade rekening dient te worden gehouden, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig prijsgegeven. In hoger beroep bepleit belanghebbende ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank alleen nog dat bij de waardebepaling van de auto rekening gehouden dient te worden met een correctie vanwege de omstandigheid dat naar de mening van belanghebbende sprake is van een “ex-schade” auto. Deze waardecorrectie (vermindering) bedraagt blijkens een overgelegde verklaring van een erkend registertaxateur voor de onderhavige auto € 4.000. Subsidiair beroept belanghebbende zich op de met behulp van de formule van de NIVRE Richtlijnen te bepalen correctie, die volgens de berekeningen van belanghebbende leidt tot een waardecorrectie van € 500.
3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Omdat de auto blijkens het door belanghebbende overgelegde taxatierapport kennelijk essentiële gebreken vertoonde, had de in artikel 10, eerste lid, Wet BPM bedoelde vermindering, op grond van artikel 8, derde lid, Uitvoeringsbesluit BPM, pas door middel van een taxatierapport mogen worden vastgesteld nadat die gebreken waren hersteld. Bij de aangifte had daarom, aldus de Inspecteur, in het geheel geen rekening mogen worden gehouden met een afschrijving. Ook heeft de Inspecteur, zo stelt hij in zijn verweer in hoger beroep, ten onrechte het beroep van belanghebbende op de correctiefactoren ‘Marktsituatie’ en ‘Marktsituatie handelaar’ gehonoreerd. Voor zoveel nodig beroept de Inspecteur zich in verband hiermee in deze procedure op interne compensatie. Verder maakt belanghebbende, aldus nog steeds de Inspecteur, niet aannemelijk dat de auto zodanig zware ongevalsschade heeft gehad dat een waardevermindering vanwege het zijn van “ex-schade” auto aan de orde is.
3.4. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 17.036 bedraagt, de nieuwprijs van de auto € 45.807 en de historische bruto BPM € 9.828.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en primair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.477. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof constateert dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat de onderhavige situatie binnen de werkingssfeer van artikel 110 VWEU valt. Omdat uit de tot het dossier behorende gegevens niet blijkt dat partijen daarbij van een onjuist standpunt uitgaan, zal het Hof hen daarin volgen.
4.2. In geschil is of bij de waardebepaling van de auto rekening dient te worden gehouden met een correctie vanwege de omstandigheid dat sprake is van een “ex-schade” auto zoals belanghebbende stelt doch de Inspecteur bestrijdt. De bewijslast voor de ex-schade waardevermindering rust op belanghebbende.
4.3. Belanghebbende stelt daartoe dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto rekening gehouden dient te worden met een vermindering van de waarde van de auto van € 4.000 op de grond dat deze auto als gevolg van de omvangrijke schade als zogenoemde “ex-schade auto” in de markt minder gewild is. De waarde van de auto wordt volgens belanghebbende door het zijn van “ex-schade auto” aanzienlijk negatief beïnvloed doordat een ernstig schadeverleden van een auto aan potentiële kopers moet worden gemeld. Steun voor deze opvatting vindt belanghebbende in artikel 3.3 van Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling Wet BPM. Daar staat dat rekening moet worden gehouden met een schadeverleden. Belanghebbende verwijst verder naar door hem overgelegde stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat een ernstig schadeverleden een blijvende waardecorrectie rechtvaardigt die los staat van de reparatiekosten en de verklaring van taxateur [naam6] (2.12) en de door de NIVRE daarvoor gehanteerde formule (2.13).
4.4. De Inspecteur heeft een en ander gemotiveerd betwist. Hij stelt onder meer dat de taxateur van belanghebbende de waardevermindering “ex-schade” aannemelijk moet maken. De taxateur van DRZ heeft aan het schadeverleden geen specifieke waarde toegekend. De door belanghebbende overgelegde verklaring van de taxateur dienaangaande, die gebaseerd is op een algemene schade waardcorrectie tabel van de federatie TMV is onvoldoende om de stelling van belanghebbende aannemelijk te achten. Bovendien betreft het een achteraf door een andere taxateur opgestelde verklaring over hoe hoog de waardevermindering volgens die tabel moet zijn. De subsidiair door belanghebbende gestelde waardecorrectie is, anders dan onder verwijzing naar de NIVRE formule, door belanghebbende niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt.
4.5. Naar het oordeel van het Hof kan het schadeverleden van een voertuig, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat een dergelijk schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig door een handelaar van een particulier zal hiermee dan ook eventueel rekening worden gehouden.
4.6. Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte voor het vaststellen van de vermindering (afschrijving), bedoeld in artikel 10, tweede lid, Wet BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport (artikel 10, achtste lid, Wet BPM). Het Hof stelt vast dat de taxateur ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde zonder schade verkoopgegevens van drie referentievoertuigen in het taxatierapport heeft opgenomen. Daarnaast heeft hij voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade de koerslijst van Eurotaxglass’s toegepast. Op de gevonden handelsinkoopwaarde voor de auto in onbeschadigde staat is vervolgens een bedrag vanwege de gecalculeerde schade in mindering gebracht. Daarmee blijft nog steeds sprake van het doen van aangifte waarbij de afschrijving wordt onderbouwd door middel van een taxatierapport. In het betreffende taxatierapport is de eventuele invloed van schadeverleden op de inkoopwaarde niet nader gespecificeerd doch kennelijk verdisconteerd in de schadecalculatie (2.4).
4.7. Ook in hoger beroep baseert belanghebbende de afschrijving in beginsel op het taxatierapport, zij het dat belanghebbende in verband met het reeds vóór de hertaxatie plaatsgevonden herstel, voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto heeft berust in de door DRZ vastgestelde waardevermindering. Het Hof is op die grond van oordeel dat belanghebbende zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur – die hier evenwel ontbreekt - met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van de schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto.
4.8. Het Hof is verder van oordeel dat de door belanghebbende overgelegde verklaring van de taxateur dienaangaande, die gebaseerd is op een algemene schadewaardcorrectie tabel van de federatie TMV onvoldoende is om de stelling van belanghebbende dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de onderhavige auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto aannemelijk te achten. Uit de verklaring van taxateur [naam6] (2.12) blijkt niet dat daarbij sprake is van een eigen taxatie van de waardevermindering vanwege het zijn van “ex-schade” auto door de taxateur. De taxateur verwijst in zijn verklaring slechts naar TMV tabel (“Waardevermindering conform TMV tabel”, 2.11). Opmerkelijk is voorts dat uit toepassing van de tabel van de federatie TMV een waardecorrectie voor het ex-schadeverleden van € 4.000 voortvloeit, terwijl toepassing van de NIVRE Richtlijnen leidt tot een waardevermindering uit hoofde van het schadeverleden van ‘slechts’ € 500 (3.2). Het Hof acht toepassing van deze tabel in het licht van hetgeen is overwogen in onderdelen 4.5 en 4.7 hiervoor, daarom te algemeen om daarmee de gestelde waardevermindering aannemelijk te maken.
4.9. Toepassing van de formule in de NIVRE Richtlijnen is evenmin voldoende om de subsidiair door belanghebbende verdedigde waardevermindering aannemelijk te maken. Ook daarbij is geen sprake van een eigen taxatie door de taxateur en wordt geen rekening gehouden met de aard van de schade.
4.10. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is, zodat de stellingen van de Inspecteur met betrekking tot eventuele interne compensatie – wat daarvan ook zij – geen bespreking behoeven. De Inspecteur heeft voorts niet zelf principaal of incidenteel hoger beroep ingesteld, zodat de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de BPM moet worden bevestigd.
Belastingrente
4.11. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke klachten aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.