Direct naar content gaan

Samenvatting

Fiscale eenheid X (belanghebbende) heeft voor het eerste kwartaal 2018 op 25 april 2018 aangifte omzetbelasting gedaan naar een te betalen bedrag van € 249.993. X heeft het bedrag niet tijdig voldaan. Met dagtekening 29 mei 2018 heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 249.993. Daarbij is op grond van artikel 67c AWR een verzuimboete opgelegd tot het wettelijke maximum van € 5.278.

In geschil is of aan X een boete kan worden opgelegd en, zo ja, of de boete gematigd moet worden.

Anders dan X betoogt, kan aan een fiscale eenheid een boete worden opgelegd. De grondslag hiervoor kan worden gevonden in de combinatie van artikel 5:1 Awb en artikel 67c AWR, aldus Rechtbank Gelderland. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

X heeft met twee middelen sprongcassatie ingesteld. Middel 1 betoogt dat het oordeel van de Rechtbank in strijd is met het recht, omdat een wettelijke grondslag voor het opleggen van de verzuimboete aan X ontbreekt. Middel 2 voert aan dat het oordeel van de Rechtbank onvoldoende is gemotiveerd. Volgens A-G Ettema moet niet naar analogie van het strafrecht worden geconcludeerd dat het opleggen van een verzuimboete op grond van artikel 67c AWR aan een fiscale eenheid omzetbelasting niet mogelijk is. Tegen een rechtsoordeel kan voorts niet met succes worden opgekomen met een motiveringsklacht. Het cassatieberoep is ongegrond, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1e kwartaal 2018
Instantie
A-G
Datum instantie
30 december 2020
Rolnummer
19/04310
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:1207
Auteur(s)
Ivo Krukkert
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2021/0432
Aflevering
25 februari 2021
Judoreg
NFB4153
bwbr0002320&artikel=67c,bwbr0002320&artikel=67c,bwbr0005537&artikel=5:1,bwbr0005537&artikel=5:1

Naar de bovenkant van de pagina