Uitspraak van 10 januari 2024 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de Ontvanger, (vertegenwoordigers: … en …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 februari 2023, nummer SGR22/3646.
Procesverloop
1.1. De Ontvanger heeft belanghebbende wegens het onbetaald blijven van drie naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting aanmaningskosten (3 x € 8) in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank./ Een griffierecht van € 50 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 136 is geheven. De Ontvanger heeft geen verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nog nadere stukken en een pleitnota ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 10 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Aan belanghebbende zijn op 29 maart 2021, respectievelijk 20 juni 2021 en 27 september 2021 naheffingsaanslagen in de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2. De naheffingsaanslagen zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
2.3. Wegens het onbetaald blijven van de naheffingsaanslagen na het vervallen van het uitstel van betaling, zijn op 19 november 2021 voor de eerste twee naheffingsaanslagen en op 24 december 2021 voor de laatste naheffingsaanslag door de Ontvanger aanmaningen verzonden waarbij aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.4. Op 22 november 2021 respectievelijk 5 januari 2022 is door belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, die door de Ontvanger zijn gehandhaafd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
”6. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 1 juncto artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt verweerder voor het verzenden van een aanmaning € 8 aan kosten in rekening.7. Eiseres heeft de naheffingsaanslagen niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn, waarvoor de ontvanger eiseres conform de Invorderingswet 1990 schriftelijk heeft aangemaand, waarbij aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.8. Eiseres heeft, naar de rechtbank begrijpt, ter zitting gesteld dat er nog niet definitief is beslist of er überhaupt een fijnstoftoeslag verschuldigd is en dat verweerder daarom geen naheffingsaanslagen had mogen opleggen en er om die reden ook geen invorderingsmaatregelen getroffen hadden mogen worden. Dit betoog vindt geen steun in het recht.9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. Net als bij de Rechtbank is in geschil of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Ontvanger, en tot vermindering van de aanmaningskosten tot nihil.
4.3. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaken werpen. Het Hof zal dan ook de beslissing van de Rechtbank bevestigen.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 10 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.