Direct naar content gaan

Samenvatting

De hoofdactiviteiten van stichting X (belanghebbende) zijn het verzorgen van universitair onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.

Naast haar hoofdactiviteiten biedt X tegen vergoeding zogenoemde HOVO-cursussen aan (Hoger Onderwijs voor Ouderen) binnen Nederlandse universiteiten en hogescholen voor iedereen vanaf 50 jaar.

Tot 1 september 2016 konden de HOVO-cursussen vrijgesteld van omzetbelasting worden aangeboden. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de aanbieders na genoemde datum omzetbelasting verschuldigd zijn naar het algemene tarief.

Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam hebben geoordeeld dat het verstrekken van de HOVO-cursussen niet ingevolge de onderwijsvrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel o, onder 2°, Wet OB 1968 jo. artikel 8, lid 1, onderdeel b, Uitv.besl. OB 1968 is vrijgesteld van omzetbelasting.

Toch kan X de cursussen naar het oordeel van het Hof vrijgesteld van omzetbelasting verstrekken, omdat deze diensten onder de voordrachtenvrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel p, Wet OB 1968 en artikel 7 Uitv.besch. OB 1968 vallen.

De staatssecretaris komt in cassatie op tegen het oordeel van het Hof dat de voordrachtenvrijstelling van toepassing is.

Dit middel faalt volgens A-G Ettema. Het Hof heeft niet een te ruime uitleg aan het begrip ‘voordrachten en dergelijke diensten’ gegeven. Het oordeel is voor het overige van feitelijke aard, voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Het cassatieberoep van de staatssecretaris is ongegrond, aldus de A-G.

X heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De door haar voorgestelde middelen richten zich tegen het oordeel van het Hof dat de onderwijsvrijstelling geen toepassing kan vinden.

Aangezien de diensten van X reeds op basis van de voordrachtenvrijstelling zijn vrijgesteld van omzetbelasting, kan het incidentele cassatieberoep X niet in een gunstiger positie brengen. Dat brengt niet-ontvankelijkheid mee. Mocht de Hoge Raad niettemin oordelen dat de staatssecretaris terecht opkomt tegen het oordeel van het Hof dat de voordrachtenvrijstelling van toepassing is, dan geeft de A-G de Hoge Raad in overweging het incidentele cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Zie de noot van Van Helden bij de soortgelijke conclusie van A-G Ettema van dezelfde datum (22/02807, ECLI:NL:PHR:2022:1251, NLF 2023/0300, met noot van Van Helden).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
september 2016
Instantie
A-G
Datum instantie
29 december 2022
Rolnummer
22/00167
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:1245
NLF-nummer
NLF 2023/0304
Aflevering
9 februari 2023
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002633&artikel=8&lid=1,bwbr0002633&artikel=8&lid=1,bwbr0002634&artikel=7,bwbr0002634&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina