Direct naar content gaan

Samenvatting

Door een wetswijziging van de motorrijtuigenbelasting per 1 juli 2005 blijft voor bestelauto’s voor ondernemers nog steeds het lage tarief van bestelauto’s gelden maar voor bestelauto’s van particulieren is het (hoog) tarief van personenauto’s van toepassing geworden. Het Hof heeft uitspraak gedaan in een (proef)procedure waarin vijf particuliere bezitters van een bestelauto zich tegen de betreffende wetswijziging hebben verzet.
Het Hof heeft geoordeeld dat met die wetswijziging het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is. Dat oordeel is juist, aldus de Hoge Raad. Het gelijkheidsbeginsel verzet zich niet tegen een regeling als de onderhavige die een verschillende fiscale behandeling kent van binnen de ondernemingssfeer gebruikte en binnen de privésfeer gebruikte goederen. Het stond de wetgever vrij in dit geval onderscheidende betekenis toe te kennen aan het al of niet (meer dan bijkomstig) binnen het kader van een onderneming gebruikt worden van een bestelauto.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat geen sprake is van een inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de afschaffing van de regeling door de wetgever niet onredelijk of disproportioneel is en het beëindigen van onbedoeld gebruik van de regeling door particulieren een voldoende rechtvaardiging vormt. Het Hof oordeelde verder dat het aan de wetgever is te beoordelen of het creëren van een overgangsregeling bij een tariefverzwaring nodig is. Volgens het Hof heeft het achterwege laten van een overgangsmaatregel in dit geval ook overigens niet geleid tot een onevenredige zware last op de particuliere houder van een bestelauto.
In cassatie klaagt de belastingplichtige erover dat het Hof heeft verzuimd om het effect van de waardedaling van de bestelauto en de tariefverhoging voor zijn geval te onderzoeken.
De Hoge Raad verwerpt deze klacht. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat een (bestel)auto als gevolg van een (forse) verhoging van de motorrijtuigenbelasting in waarde is verminderd, dan brengt dit niet in zijn algemeenheid mee, ook niet in samenhang met de verhoging van het belastingtarief, dat sprake is van een met het Protocol strijdige buitensporige last. Uit ’s Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat de belastingplichtige gemotiveerd heeft aangevoerd dat de waardedaling en (de invoering van) de tariefverhoging zich in zijn geval sterker liet voelen dan in het algemeen.
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard. Enigszins anders A-G Van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
17-01-2005 - 16-01-2006
Instantie
HR
Datum instantie
26 juni 2007
Rolnummer
08/04653
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA8913
ECLI:NL:HR:2010:BK3103
ECLI:NL:PHR:2010:BK3103
23,24,24a,24b&g=2005-01-17,bwbid=bwbr0&artikel=2,bwbr0002320&artikel=30i&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina