Direct naar content gaan

Samenvatting

De vader van X (belanghebbende) is in 2019 overleden. In het testament van de vader zijn X en zijn broer benoemd tot erfgenamen en is aan X toebedeeld iedere vordering die vader op hem had.

In deze procedure over de aanslag erfbelasting is in geschil of de Inspecteur de waarde van de belaste verkrijging van X op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil (de waarde van) de vordering van vader op X.

X stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de vordering die zijn vader op hem had ten tijde van het overlijden reeds was verjaard. De vordering heeft in het economische verkeer een waarde van nihil, hetgeen de Inspecteur in de berekening van de waarde van de nalatenschap heeft miskend.

De Inspecteur neemt daarentegen het standpunt in dat de vordering bij het overlijden van vader in diens nalatenschap aanwezig was en terecht is vastgesteld op de waarde die Rechtbank Zeeland-West-Brabant aan die vordering in een civiele procedure heeft toegekend (€ 100.383).

De Rechtbank is van oordeel dat de vordering die de vader op X had tot aan zijn overlijden heeft bestaan. Voor het oordeel dat de vordering, in afwijking van hetgeen civielrechtelijk vast is komen te staan, fiscaal bezien als verjaard moet worden aangemerkt dan wel een lagere waarde zou hebben, ziet de Rechtbank geen grond nu de toedeling van de vordering aan X hem in staat stelde deze tot het gehele nominale bedrag te verrekenen. Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
9 januari 2023
Rolnummer
21/4588
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:97
NLF-nummer
NLF 2023/0231
Aflevering
26 januari 2023
bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=21,bwbr0002226&artikel=21&lid=1,bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=21

Naar de bovenkant van de pagina