Correctie loon en bijtelling privégebruik auto na boekenonderzoek
Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving(3)
- Besluiten(4)
- Jurisprudentie(99)
- Commentaar NLFiscaal(20)
- Literatuur
- Recent(5)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(3)
Samenvatting
X (belanghebbende) was tot 3 oktober 2013 gehuwd met Y. Y was dga van een bv. Door de bv werd een administratie- en belastingadviesbureau geëxploiteerd.
X heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.935 (bestaande uit een AOW-uitkering). Aan X is een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 opgelegd waarbij een correctie loon van de bv is aangebracht (€ 12.000), een correctie bijtelling privégebruik auto (€ 16.207) en een correctie row (€ 10.158).
Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de correctie row ten onrechte is aangebracht en heeft de navorderingsaanslag verminderd.
X heeft hoger beroep ingesteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt het standpunt van X dat de controle bij de bv en de daaruit voortvloeiende navorderingsaanslag IB/PVV is voortgekomen uit de registratie van X in het databestand FSV of eventuele betrokkenheid bij project 1043.
Het Hof stelt aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vast dat de navorderingsaanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. X maakt zijn stelling dat het ontvangen bedrag van € 12.000 een onkostenvergoeding betreft niet aannemelijk. Ten aanzien van de auto stelt X dat deze niet privé is gebruikt omdat hij in 2015 geen rijbewijs had. De Rechtbank heeft daarover echter al vastgesteld dat X heeft verklaard dat hij zich door derden liet chauffeuren in de auto.
Het Hof hoeft zich niet meer uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangifte, noch over een redelijke schatting door de Inspecteur.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2022, zaaknummers AWB20/1311 en AWB20/1316, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.300. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.374. De Inspecteur heeft voorts bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.315.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 voorts een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.158. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 63.
1.3. Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur de bestreden navorderingsaanslagen, boetebeschikking en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2022 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een bedrag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.142, de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking vernietigd, de navorderingsaanslag Zvw 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente vernietigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is ingeschreven onder zaaknummer BK-ARN 22/1742 en het hoger beroep inzake de navorderingsaanslag Zvw onder zaaknummer BK-ARN 22/1743. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Vanwege de samenhang zijn de zaken van belanghebbende met toestemming van partijen gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken van [naam5] met zaaknummers BK-ARN 22/1744 tot en met 22/1751 en de zaken van [naam6] B.V. met zaaknummers BK-ARN22/1738 en 22/1739.
1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Verder heeft hij een brief over discriminatie overgelegd, alsmede twee brieven van de Belastingdienst over de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) Nadat ter zitting het geschilpunt over project 1043/FSV was behandeld, heeft belanghebbende de zittingzaal verlaten.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren [in] 1943 en was tot 3 oktober 2013 gehuwd met mevrouw [naam5] . Laatstgenoemde was directeur en enig aandeelhouder van [naam6] B.V. (hierna: de BV).
2.2. De B.V. is opgericht op 23 januari 2015 en exploiteerde een administratie- en belastingadviesbureau. Zij is per 1 november 2018 geliquideerd.
2.3. De Inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2016 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015.
2.4. Belanghebbende heeft op 5 mei 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.935 (bestaande uit een AOW-uitkering).
2.5. De Inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2016 een aanslag IB/PVV 2015 aan belanghebbende opgelegd overeenkomstig de aangifte van belanghebbende.
2.6. Op 13 juni 2018 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2015 van de B.V. Bij brief van 10 december 2018 heeft de Inspecteur aangekondigd het boekenonderzoek uit te breiden met een beoordeling van de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende.
2.7. De Inspecteur heeft bij brief van 9 juli 2019 aangekondigd voornemens te zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 op te leggen. In die brief kondigt de Inspecteur tevens aan een vergrijpboete op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan belanghebbende op te zullen leggen.
2.8. De Inspecteur heeft met dagtekening 24 augustus 2019 aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is naar het volgende inkomen berekend:
Pensioenuitkeringen (AOW) € 9.935
Correctie loon [naam6] B.V. € 12.000
Correctie bijtelling privégebruik auto van de zaak € 16.207
Correctie resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) € 10.158
Inkomen uit werk en woning € 48.300
Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking van dezelfde datum een vergrijpboete van € 5.315 aan belanghebbende opgelegd.
De navorderingsaanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.158.
2.9. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, alsmede tegen de boetebeschikking en na afwijzing daarvan beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.10. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie ROW ten onrechte is aangebracht en heeft dientengevolge de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd en de navorderingsaanslag Zvw 2015 vernietigd. De Rechtbank heeft de boetebeschikking eveneens vernietigd.
2.11. De Belastingdienst heeft in een brief van 22 maart 2023 aan belanghebbende meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand FSV. Verder is in deze brief onder meer het volgende vermeld:
Belanghebbende is tot de dag van de zitting van het Hof nog niet geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de bestreden navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 – na de uitspraak van de Rechtbank - tot het juiste bedrag in stand is gebleven.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente.
3.3. De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015 tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Navorderingsaanslag Zvw
4.1. Voor zover belanghebbende heeft beoogd mede hoger beroep in te stellen tegen de hiervoor – onder 1.2 – bedoelde navorderingsaanslag in de Zvw, kan dat belanghebbende niet in een betere positie brengen, nu de Rechtbank de navorderingsaanslag Zvw 2015 en de bijbehorende beschikking belastingrente reeds heeft vernietigd. Het Hof verklaart belanghebbende daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep met zaaknummer BK-ARN 22/1743.
Verzoek betalingsonmacht griffierecht
4.2. Belanghebbende heeft aangegeven niet in staat te zijn om griffierecht te betalen. Het Hof heeft in dat verband een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de griffier bij brief van 13 januari 2023 aan belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat daarom vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van het onderhavige hoger beroep geen griffierecht verschuldigd.
Project 1043/Databestand FSV
4.3. Indien een controle van aangiften van een belastingplichtige is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging, komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangiften te corrigeren naar aanleiding van bij de controle aan het licht gekomen punten. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
4.4. Belanghebbende heeft betoogd, evenals bij de Rechtbank, dat hij vanwege zijn afkomst en ‘exotische’ achternaam is betrokken in het project 1043 en databestand FSV, dat deze betrokkenheid onrechtmatig is, dat ook de controle bij de BV die daaruit is voortgevloeid onrechtmatig is, en dat dit meebrengt dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2015.
4.5. De Inspecteur heeft een intern mailbericht van 12 april 2021 ingebracht waarin op de vraag of belanghebbende en zijn ex-echtgenote onder project 1043 vallen, het volgende door de regiocoördinator intensief toezicht is geantwoord:
4.6. Verder heeft de Inspecteur een intern mailbericht van 10 mei 2021 ingebracht waarin antwoord is gegeven op de vraag wat de aanleiding was voor het boekenonderzoek bij de BV. Volgens dit bericht is de aanleiding geweest een a-select, landelijk getrokken steekproefpost ondernemingen 2016. Daarbij is in eerste instantie de inmiddels gefailleerde entiteit [naam7] BV en later de heer [naam8] – de voormalig directeur-grootaandeelhouder van die vennootschap en de zoon van belanghebbende en [naam5] – naar boven gekomen.
4.7. Bij het mailbericht van 10 mei 2021 is een bijlage gevoegd genaamd “Controleopdracht en behandeling in de Steekproef Ondernemingen 2016”. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
4.8. In het verslag van het boekenonderzoek bij de heer [naam8] (hierna: de zoon) van 14 februari 2017 is het volgende opgemerkt:
4.9. In het interne mailbericht van 10 mei 2021 is verder opgemerkt dat de aanleiding van het – op 13 juni 2018 aangekondigde en op 13 maart 2019 ingestelde – boekenonderzoek bij de BV is gelegen in de onderzoeksbevinding bij de controle van de zoon dat vanaf 1 januari 2015 de klanten zijn ondergebracht bij de BV. Voor het boekenonderzoek bij de BV is de volgende opdrachtbeschrijving aan de controleur meegegeven:
- Wijze van oprichting
- Verkrijging klantenportefeuille (goodwill?)
- Overname personeel?
- Huisvesting onderneming
- AO/IB
- Tijdstip en wijze van facturering
- Gebruikelijk loon aspect dga
4.10. Gezien het bovenstaande acht het Hof aannemelijk dat (de vennootschap c.q. ondernemingsactiviteit van) belanghebbendes zoon op basis van een aselecte steekproef in 2016 – met projectcode 1188 – was geselecteerd voor controle van de aangiften voor het jaar 2014, dat bij die controle was gebleken dat de klantenportefeuille van (de vennootschappen van) belanghebbendes zoon per 1 januari 2015 was overgedragen aan de BV, en dat vanwege die overdracht vervolgens in juni 2018 een boekenonderzoek is aangekondigd bij de BV. Het vorenstaande brengt mee dat de controle bij de BV en de daaruit voortvloeiende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw ten name van belanghebbende, niet zijn voortgekomen uit de registratie in databestand FSV of eventuele betrokkenheid bij project 1043 van belanghebbende. Daarbij komt nog dat belanghebbende eerst in 2017 is geregistreerd in databestand FSV (zie 2.11). Dat leidt tot de slotsom dat belanghebbende niet is betrokken in project 1043 en dat niet kan worden gezegd dat de registratie in de FSV is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De controle bij de BV heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om de aangifte IB/PVV van belanghebbende te corrigeren op basis van de bij de controle bij de BV aan het licht gekomen punten.
4.11. Belanghebbende heeft aan het Hof verzocht om de controlemedewerker vennootschapsbelasting de heer [naam13] op te roepen om als getuige te horen. Belanghebbende wenst met een getuigenverklaring te onderbouwen dat deze belastingambtenaar in een telefoongesprek met hem heeft gezegd dat hij ‘in een project zit’. De Inspecteur heeft niet weersproken dat dit zou zijn gezegd, zodat dit als vaststaand kan worden aangemerkt en geen bewijs meer behoeft. Het Hof ziet daarom ervan af om deze belastingambtenaar als getuige op te roepen. Dat deze belastingambtenaar heeft gezegd dat belanghebbende ‘in een project zit’, hoeft overigens niet te betekenen dat hij betrokken is in project 1043, zoals belanghebbende zelf veronderstelt. En zelfs al zou deze veronderstelling juist zijn, dan nog brengt dat het Hof niet tot een ander oordeel dan is gegeven in 4.10, zodat ook om die reden het niet zinvol is deze belastingambtenaar als getuige op te roepen.
De vereiste aangifte; omkering en verzwaring van de bewijslast; correcties
4.12. Belanghebbende heeft in hoger beroep voorts gesteld dat, anders dan de Rechtbank in haar bestreden uitspraak heeft geoordeeld, hij wel aangifte heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast op de voet van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) achterwege had moeten blijven, alsmede, naar het Hof begrijpt subsidiair dat de uitkomst van het hiervoor – onder 2.6 – bedoelde boekenonderzoek, ook na de door de Rechtbank daarop aangebrachte correctie, niet kan dienen als onderbouwing van een redelijke schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning.
4.13. Belanghebbende heeft niet bestreden dat hij in 2015 een bedrag van € 12.000 heeft ontvangen van de BV, dat hij werkzaamheden voor de BV heeft verricht en dat hij van de BV een auto ter beschikking heeft gekregen. In hoger beroep herhaalt belanghebbende evenwel zijn stelling dat de door hem van de BV ontvangen bedragen geen loon betreffen, maar een“onkostenvergoeding zijnde reiskosten van [plaats1] naar [woonplaats] . De heen- en terugreis gedurende 3 a 4 dagen per week” en “verteerkosten voor het hele jaar ” en dat de aan hem door de BV ter beschikking gestelde auto door hem niet privé gebruikt is.
4.14. Tot het loon voor de inkomstenbelasting behoort al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking (artikel 3.80 Wet IB jo artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)).
4.15. Belanghebbende op wie, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, de last rust zijn stellingen aannemelijk te maken, slaagt daarin, naar het oordeel van het Hof, niet. De blote stelling dat het door hem ontvangen bedrag van € 12.000 een vergoeding voor onkosten zou zijn is daartoe onvoldoende. Belanghebbende geeft op geen enkele manier een cijfermatige onderbouwing van de beweerdelijke vergoeding. Evenmin legt hij betalingsbewijzen over, noch komt hij met een vooraf opgestelde onderbouwing naar aard en omvang van de te vergoeden kosten. Voor wat betreft de bijtelling ter zake van het privégebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto geldt op grond van het bepaalde in artikel 13bis, eerste lid, tweede volzin, van de Wet LB dat de auto in ieder geval geacht wordt ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft dat laatste niet doen blijken, sterker nog hij heeft voor zijn stelling geen enkele cijfermatige onderbouwing gegeven, maar heeft volstaan met de stelling dat hij in 2015 geen rijbewijs had. De Rechtbank heeft evenwel in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, daarover al vastgesteld dat belanghebbende heeft verklaard dat hij zich door derden liet chauffeuren in de auto.
4.16. Gelet op het hiervoor overwogene, is reeds aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vastgesteld dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2015 tot een juist bedrag is vastgesteld. Het Hof hoeft zich dan ook niet uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangifte, noch over een redelijke schatting door de Inspecteur.
Belastingrente
4.17. Het hoger beroep van belanghebbende wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot op het door de Rechtbank verminderde bedrag wordt gehandhaafd, dient ook de dienovereenkomstig verminderde belastingrente te worden gehandhaafd.
Schadevergoeding
4.18. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van schade (smartengeld) ten bedrage van € 30.000, wegens onrechtmatig handelen van de Inspecteur. Dit verzoek moet worden afgewezen. De wettelijke regeling van artikel 8:73 Awb (oud) biedt immers alleen de mogelijkheid van een schadevergoeding indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard. Nu dit hoger beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan reeds om die reden geen schadevergoeding worden toegekend.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en niet-ontvankelijk voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor wat betreft de navorderingsaanslag Zvw 2015.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht