Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze conclusie van A-G Wattel gaat, evenals die in de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nummer 19/02596 (ECLI:NL:PHR:2020:102, NLF 2020/0659, met noot van Van Lindonk), over een private-equity-overnamestructuur met kennelijk een beoogde internationale mismatch, namelijk een deduction/no inclusion van de beloning op de geldverstrekking. Daarvan zijn er ook enige onder de feitenrechter: Hof Den Haag 21 oktober 2020, 19/00124, ECLI:NL:GHDHA:2020:2019 (NLF 2020/2438, met noot van Van Lindonk) en Rechtbank Noord-Holland 10 februari 2020, 17/476, ECLI:NL:RBNHO:2020:807 (NLF 2020/0609, met noot van Bobeldijk). Deze zaken betreffen vergelijkbare fiscaal gedreven overnamefinancieringsstructuren.

Anders dan de zaak met nummer 19/02596, die door Hof Amsterdam (vooral) op basis van fraus legis is afgedaan, is de onderhavige zaak door Hof Amsterdam (vooral) afgedaan op basis van de onzakelijkeleningrechtspraak van de Hoge Raad.

Voor zover de over de onzakelijke lening in aanmerking te nemen rente is te herleiden tot het door het private-equityfonds bijeengebrachte vermogen, acht het Hof deze rente op grond van artikel 10a Wet VpB 1969 niet aftrekbaar. Aan toepassing van fraus legis komt het Hof dan niet meer toe.

Per saldo heeft het Hof geoordeeld dat een bedrag aan rente van € 2.639.636 aftrekbaar is omdat de aandeelhouderslening niet besmet is.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld en stelt zes cassatiemiddelen voor:

  1. artikel 10, lid 1, onderdeel d, Wet VpB 1969 of artikel 8:77 Awb is geschonden doordat het Hof een aandeelhouderslening niet als deelnemerschapslening heeft aangemerkt;
  2. artikel 3.8 Wet IB 2001 jo. artikel 8 Wet VpB of artikel 8:77 Awb zijn geschonden doordat het Hof ten onrechte niet de stelling heeft behandeld dat renteaftrek volledig moet worden geweigerd op grond van het totaalwinstbegrip;
  3. artikel 8b Wet VpB 1969 of artikel 8:77 Awb is geschonden doordat het Hof de (on)zakelijkheid van de aandeelhouderslening niet tweezijdig aan het arm’s length-beginsel heeft getoetst, maar alleen vanuit het perspectief van de crediteur;
  4. artikel 8 Wet VpB 1969 of artikel 8:77 Awb is geschonden doordat het Hof een risicovrije rentevoet van 2,5% in beginsel aftrekbaar heeft geacht zonder er rekening mee te houden dat (een groot deel van) deze rente niet betaald zal (kunnen) worden, hoewel uit HR 15 maart 2013, 11/02248, ECLI:NL:HR:2013:BW6552 volgt dat de renteverplichting op de waarde in het economische verkeer moet worden gesteld;
  5. artikel 10a, lid 3, Wet VpB 1969 of artikel 8:77 Awb is geschonden doordat het Hof ten onrechte zakelijke motieven heeft aangenomen.
  6. de Wet VpB 1969 of artikel 8:77 Awb is geschonden doordat het Hof de geconstrueerde renteaftrek niet strijdig heeft geacht met doel en strekking van de Wet VpB 1969.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging principaal middel (v) gegrond te verklaren, alle andere middelen ongegrond te verklaren en de zaak te verwijzen voor resterend feitelijk onderzoek.

Het door X ingestelde incidentele cassatieberoep is ongegrond, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
17 december 2020
Rolnummer
20/02096
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:1198
Auteur(s)
prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk
Loyens & Loeff/Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF 2021/0108
Aflevering
14 januari 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4043
bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0011353&artikel=3.8

Naar de bovenkant van de pagina