Niet voldaan aan vereisten kostenaftrek voor extra gezinshulp
Hof Den Haag, 20 augustus 2024
Samenvatting
Erflaatster is de moeder van X (belanghebbende). Bij erflaatster was de diagnose dementie vastgesteld.
Bij Hof Den Haag zijn de aan erflaatster opgelegde aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 in geschil. Uitsluitend is in geschil of recht bestaat op specifieke zorgkostenaftrek, te weten kosten voor extra gezinshulp; reiskosten van resp. € 1.035 (2014) en € 2.809 (2015) en kosten in verband met een vakantie van € 1.300 (2015).
Met betrekking tot de reiskosten en de kosten voor de vakantie heeft X niet voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 6.17, lid 5, Wet IB 2001. Hij heeft namelijk geen gedagtekende facturen overgelegd waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Reeds gelet hierop komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking op de voet van artikel 6.17, lid 1, onderdeel e, Wet IB 2001.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van 20 augustus 2024 in het geding tussen
de erfgenaam van X, te Z] belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 september 2023, nummers SGR22/5265, SGR22/5266 en SGR22/5267.
Procesverloop
1.1. De Inspecteur heeft aan [A] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.403 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.250 (de aanslag 2014).
1.2. De Inspecteur heeft aan erflaatster voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.747 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.126 (de aanslag 2015).
1.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de aanslag 2014 en de aanslag 2015 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft de bezwaren vervolgens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en deze verzoeken afgewezen (de afwijzende beslissingen).
1.4. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de afwijzende beslissingen afgewezen.
1.5. Tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven (ter zake van drie samenhangende zaken, waaronder de beroepen met betrekking tot de jaren 2014 en 2015). De beslissing van de Rechtbank luidt, voor zover in hoger beroep van belang, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank
- verklaart het beroep [met betrekking tot het jaar 2014] ongegrond;
- verklaart [het beroep met betrekking tot het jaar 2015] (…) gegrond;
- vernietigt de in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de aanslag IB/PVV 2015 (…);
- draagt verweerder op de [aanslag] IB/PVV 2015 (…) te verminderen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan [eiser] te vergoeden.”
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van eenmaal € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Erflaatster is de moeder van belanghebbende. Bij erflaatster is de diagnose dementie vastgesteld. Erflaatster heeft tot eind 2015 thuis gewoond. Belanghebbende reisde regelmatig vanaf zijn woonadres op en neer naar erflaatster voor hulp bij haar dagelijkse huishoudelijke taken. De kosten hiervoor zijn door erflaatster betaald. Eind 2014 dan wel begin 2015 zijn een mantelzorger via [naam organisatie 1] en een mentor ingeschakeld.
2.2. Erflaatster is in 2015 twee keer onder begeleiding op vakantie geweest. De kosten voor de begeleiding en de vakantie zijn door erflaatster betaald.
2.3. Eind 2015 is erflaatster opgenomen in een verpleeghuis te [woonplaats 1] . In 2016 is erflaatster overgeplaatst naar een ander verpleeghuis te [woonplaats 2] . In 2017 is erflaatster wederom opgenomen in een verpleeghuis te [woonplaats 1] .
2.4. Op 18 maart 2015 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend naar een verzamelinkomen van € 41.653, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.403 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 381 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 381 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 39.403 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.250 |
Verzamelinkomen |
€ 41.653 |
2.5. Met dagtekening 15 mei 2015 heeft de Inspecteur conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2014 aan erflaatster opgelegd.
2.6. Tot de gedingstukken behoort een kostenspecificatie van het jaar 2014, waarin een bedrag van € 1.035,30 (afgerond € 1.035) staat vermeld in de kolom ‘reiskosten Zoon.’ Dit betreft reiskosten die belanghebbende in 2014 heeft gemaakt in verband met het bezoeken van erflaatster, waaronder kosten van Greenwheels en kosten van openbaar vervoer.
2.7. Op 11 april 2016 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 41.873, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.747 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 613 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 613 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 39.747 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.126 |
Verzamelinkomen |
€ 41.873 |
2.8. Met dagtekening 18 mei 2016 heeft de Inspecteur conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2015 aan erflaatster opgelegd.
2.9. Tot de gedingstukken behoort een kostenspecificatie van het jaar 2015, waarin een bedrag van € 4.109,77 staat vermeld in de kolom ‘reiskosten Zoon’. Van dit bedrag betreft € 2.809,77 (afgerond € 2.809) reiskosten die belanghebbende in 2015 heeft gemaakt in verband met het bezoeken van erflaatster, waaronder kosten van Greenwheels en kosten van openbaar vervoer. Bij het resterende bedrag van € 1.300 staat “begeleiding vakantie” vermeld. Er is volgens de specificatie tweemaal € 650 betaald aan de reisorganisatie [naam organisatie 2] , een organisatie die vakanties op speciale locaties voor zorgbehoevenden mogelijk maakt.
2.10. Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking voor 2015 vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 33.879, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.747 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 613 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 613 -/- |
Aftrek specifieke zorgkosten |
€ 7.994 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 31.753 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.126 |
Verzamelinkomen |
€ 33.879 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op specifieke zorgkostenaftrek (kosten voor extra gezinshulp) voor de reiskosten van € 1.035 (voor het jaar 2014) respectievelijk € 2.809 (voor het jaar 2015), alsmede voor de kosten in verband met de vakantie van € 1.300 (voor het jaar 2015).
4.1.2. Niet langer in geschil is de aanslag IB/PVV 2016.
4.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de afwijzende beslissingen voor zover deze zien op het niet in aanmerking nemen van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 1.035 voor het jaar 2014 en € 4.109 voor het jaar 2015, en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen 2014 en 2015.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende stelt dat de reiskosten van respectievelijk € 1.035 en € 2.809 voor de jaren 2014 en 2015 moeten worden aangemerkt als uitgaven voor extra gezinshulp en derhalve voor aftrek in aanmerking komen. Belanghebbende voert daarbij aan dat deze kosten zijn gemaakt zodat erflaatster in de huishoudelijke taken kon worden ondersteund. Volgens belanghebbende heeft dit ertoe geleid dat erflaatster in haar eigen huis kon blijven wonen totdat voor haar een plaats beschikbaar kwam in een verpleeghuis.
5.2. Belanghebbende stelt voorts dat de kosten van € 1.300 (tweemaal € 650) eveneens moeten worden aangemerkt als uitgaven voor extra gezinshulp op een andere locatie. Deze kosten houden volgens belanghebbende verband met de zorg en ondersteuning die een vriendin van erflaatster aan erflaatster heeft verleend gedurende twee vakanties, zoals hulp bij het aankleden en het eten. Belanghebbende voert daarbij aan dat erflaatster in 2015 niet in staat was om zelfstandig op vakantie te gaan en dat deze kosten niet zouden zijn gemaakt als erflaatster wel zelfstandig op vakantie had gekund.
5.3. Het Hof stelt voorop dat op grond van artikel 6.1, lid 2, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking kunnen worden genomen. Op grond van artikel 6.16 Wet IB 2001 kunnen uitgaven als specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, de partner van de belastingplichtige, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zussen.
5.4. Uitsluitend de uitgaven die zijn vermeld in de limitatieve opsomming van artikel 6.17 Wet IB 2001 kunnen als uitgaven voor specifieke zorgkosten kwalificeren. Op grond van artikel 6.17, lid 1, letter e, in verbinding met lid 3, Wet IB 2001 kunnen de kosten voor extra gezinshulp, die gemaakt zijn wegens ziekte of invaliditeit, in aftrek worden gebracht voor zover die kosten de drempel te boven gaan. In artikel 6.17, lid 5, Wet IB 2001 is bepaald dat uitgaven voor extra gezinshulp slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
5.5. Niet is in geschil dat erflaatster de kosten van € 1.035 (voor het jaar 2014) en € 4.109 (totaal voor het jaar 2015) heeft betaald. De bewijslast dat de uitgaven kwalificeren als uitgaven zoals bedoeld in artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001, rust op belanghebbende.
Aftrek reiskosten
5.6. Met betrekking tot het aanmerken van de reiskosten van € 1.035 en € 2.809 in respectievelijk 2014 en 2015 als uitgaven voor extra gezinshulp heeft belanghebbende niet voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 6.17, lid 5, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft namelijk geen gedagtekende facturen overgelegd waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. De door belanghebbende overgelegde specificaties van de door hem gemaakte reiskosten voldoen niet aan dit vereiste. Reeds gelet hierop komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking op de voet van artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001.
Aftrek kosten in verband met vakantie
5.7. Met betrekking tot het aanmerken van de kosten van € 1.300 in 2015 als uitgaven voor extra gezinshulp heeft belanghebbende evenmin voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 6.17, lid 5, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft namelijk geen gedagtekende facturen overgelegd waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Reeds gelet hierop komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking op de voet van artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001.
5.8. Belanghebbende heeft daar tegenover gesteld dat hij er alles aan heeft gedaan om de twee facturen van de reisorganisatie [naam organisatie 2] te verkrijgen, maar dat dit niet is gelukt. Uit de gedingstukken blijkt dat de bewindvoerder heeft gemeld dat hij de facturen niet meer heeft en [naam organisatie 2] wil de facturen volgens belanghebbende niet geven. Nog afgezien van de vraag of de ontbrekende facturen van [naam organisatie 2] wel voldoen aan de wettelijke vereisten, komt het niet kunnen overleggen van de facturen naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende.
Slotsom
5.9. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, M.J.M. van der Weijden en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 20 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.