Juiste utb ter zake van gouden armbanden; vrijstelling terugkerende goederen niet van toepassing (1)
Rechtbank Noord-Holland, 4 april 2024
Samenvatting
X (belanghebbende), woonachtig in Nederland, is op 19 oktober 2022 vanuit Turkije op Schiphol aangekomen. Aan X is op die dag ter zake van vijf gouden armbanden een utb uitgereikt van € 2.518, zijnde een bedrag van € 262 aan douanerechten en € 2.256 aan omzetbelasting. X heeft beroep ingesteld.
X maakt geen aanspraak op de regeling terugkerende goederen. Zij heeft geen sluitend bewijs dat de armbanden in Nederland zijn gekocht en dat zij in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht.
Vast staat dat X gebruik heeft gemaakt van het groene kanaal ‘niets aan te geven’, terwijl zij armbanden bij zich had waarvoor geen vrijstelling geldt. Dit betekent dat de verplichtingen betreffende het binnenbrengen in het douanegebied van Unie niet zijn nagekomen. X is ter zake van de invoer van de armbanden invoerrechten en omzetbelasting verschuldigd.
Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat de Inspecteur met de door hem gemaakte goudberekeningsmethode, waarin de goudprijs op het moment van invoer een element is, aannemelijk heeft gemaakt dat de douanewaarde en de daarop gebaseerde utb niet te hoog is vastgesteld.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 4 april 2024 in de zaak tussen
eiseres, wonende te woonplaats, eiseres (gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de inspecteur van de Douane, kantoor Schiphol, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 19 oktober 2022 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt van € 2.518,28, zijnde een bedrag van € 262,05 aan douanerechten en € 2.256,23 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 21 december 2023 aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2024 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld door mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres, woonachtig in Nederland, is op 19 oktober 2022 vanuit Turkije op Schiphol aangekomen. Eiseres verliet de aankomsthal via het zogenaamde groene kanaal “niets aan te geven”. Tijdens een controle zijn de volgende goederen in de handbagage van eiseres aangetroffen:
- één gouden armband (14 karaat);
- één gouden ketting met hanger (14 karaat);
- één gouden ketting zonder hanger (14 karaat);
- één paar gouden oorbellen (14 karaat).
Eiseres had verder vijf gouden armbanden (22 karaat) om haar arm.
2. In verband met het in het vrije verkeer brengen van de vijf gouden armbanden van 22 karaat, de gouden armband van 14 karaat en de gouden ketting met hanger is de utb uitgereikt. De douanewaarde van deze goederen is met behulp van de goudberekeningsmethode vastgesteld op € 10.481,91. Voor de gouden ketting zonder hanger en de gouden oorbellen is vrijstelling verleend.
3.1. Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal van verhoor van eiseres van 19 oktober 2022, nummer [#] . In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
3.2. In hetzelfde proces-verbaal is onder ‘Aanvullende gegevens’ het volgende vermeld:
Geschil en standpunten van partijen
4. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt, hetgeen eiseres ontkent en verweerder bevestigt.
5. Eiseres stelt primair dat de utb vernietigd dient te worden omdat niet is voldaan aan verplichtingen uit hoofde van artikel 3:2, artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het zorgvuldigheidsbeginsel en het materiële motiveringsbeginsel. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de herkomst van de gouden juwelen en heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd, op basis van welke objectieve criteria van eiseres mocht worden verlangd dat zij de herkomst van de armbanden nader onderbouwde. Er was geen (objectieve) reden voor gegronde twijfel aan de herkomst. Ten onrechte heeft verweerder niet beoordeeld hoe hij de overgelegde foto’s ziet in het licht van de verlaagde bewijsdrempel voor reizigers.
Eiseres stelt subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het de controlerend ambtenaar wel toegestaan was om aanvullend bewijs te verzoeken, dat de vijf gouden armbanden terugkerende goederen zijn en dat deze daarom op grond van artikel 203 van het Douanewetboek van de Unie (hierna; DWU) vrijgesteld zijn van invoerrechten en omzetbelasting. Zij heeft de armbanden in 2018 gekocht bij [naam 3] juwelier (thans [naam 4] Juwelier) in [gemeente] . Bewijs daarvoor zijn de overgelegde foto’s, de overgelegde verklaring en de reviews over de juwelier.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat geen sprake is van terugkerende goederen, dan stelt eiseres meer subsidiair dat de goederen, als goederen met herkomst Turkije, op grond van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije zijn vrijgesteld van invoerrechten.
Eiseres heeft voorts nog aangevoerd dat de utb in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat, als er vanuit gegaan wordt dat de goederen in 2018 in Turkije zijn gekocht, bij de berekening van de utb uitgegaan is van een te hoge goudprijs voor de armbanden. Ter zitting heeft eiseres daar aan toegevoegd dat het niet zo kan zijn dat alleen het niet doen van een aangifte leidt tot een belastingschuld in materiële zin.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb met vergoeding van wettelijke rente.
6. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op toepassing van de vrijstelling voor terugkerende goederen. De controlerend ambtenaar mocht om nader bewijs vragen omdat hij er, vanwege het ontbreken van gebruikssporen, redelijkerwijs aan kon twijfelen dat de armbanden Uniegoederen waren en dat deze met toepassing van de regeling terugkerende goederen konden worden toegelaten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de armbanden in Nederland zijn gekocht of dat er eerder invoerrechten zijn betaald, zodat de armbanden niet als terugkerende goederen zijn te beschouwen en het beroep op de Associatieovereenkomst EEG-Turkije ook niet kan slagen. De douanewaarde is correct berekend aan de hand van de goudberekeningsmethode. De belastingschuld is ontstaan omdat eiseres invoerrechten en omzetbelasting moet betalen, en niet omdat zij, zoals zij stelt, geen aangifte heeft gedaan.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de armbanden heeft binnengebracht vanuit Turkije in Nederland via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat zij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met sieraden in haar handbagage en vijf gouden armbanden om haar pols.
De omvang van het geding
8. In het bezwaarschrift is expliciet vermeld dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen de in de bagage aangetroffen gouden armband van 14 karaat en de gouden ketting met hanger, waarvoor de utb ook is uitgereikt. Eiseres heeft in beroep meer algemene gronden naar voren gebracht, die ook kunnen zien op de andere sieraden dan de vijf gouden armbanden. Onder punt 3 van haar aanvullende gronden heeft zij echter opgenomen dat zij zich niet kan verenigen met de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de vijf gouden armbanden. Ter zitting heeft zij bevestigd dat haar beroep is beperkt tot de vijf gouden armbanden, hetgeen ook in overeenstemming is met artikel 6:13 van de Awb, op grond waarvan een voorprocedure verplicht is. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres dat waar zij stelt dat de utb vernietigd moet worden, aldus, dat zij bedoelt dat vernietiging van de utb wordt bepleit voor zover het de vijf gouden armbanden betreft.
Wettelijk kader
9. Op grond van artikel 79, eerste lid, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
10. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
11. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (hierna: GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
12. Op grond van 203, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, opnieuw in dit douanegebied worden binnengebracht en binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de belanghebbende van rechten bij invoer vrijgesteld (terugkerende goederen). Met overeenkomstige toepassing van deze bepaling bestaat op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB aanspraak op vrijstelling voor de omzetbelasting bij invoer.
13. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 23, van het DWU, zijn Uniegoederen - onder meer - goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van artikel 119, eerste lid, van de GvO worden goederen die overeenkomstig artikel 134, eerste lid, van het DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht niet geacht Uniegoederen te zijn, tenzij de Uniestatus ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 123 tot en met 133 van de GvO wordt aangetoond.
14. Artikel 253, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van 24 november 2015 (hierna: Uvo) bepaalt: De aangever verstrekt de informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld aan het douanekantoor waar de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend.
Zorgvuldigheid en motivering
15. Het algemene betoog van eiseres dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de armbanden gaat eraan voorbij dat, in het geval verweerder gegronde twijfel kan hebben aan de juistheid van de aangifte, de bewijslast om aan te tonen dat de armbanden vrij van invoerrecht zijn (en dat bij invoer geen omzetbelasting behoeft te worden afgedragen), berust bij eiseres (zie ook de uitspraak van het Hof Amsterdam van 21 december 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5254).
16. De rechtbank is van oordeel dat de douaneambtenaar op basis van:
- de constatering dat er geen gebruikssporen zichtbaar waren op de armbanden,
- (de omstandigheid dat nieuwe sieraden waren aangetroffen in de bagage van eiseres waarvoor geen aangifte was gedaan, en
- de wisselende verklaringen van eiseres over waar zij de aangetroffen armbanden had gekocht, gegronde twijfel kon hebben over de juistheid van de aangifte.
Verweerder mocht dus van eiseres nader bewijs verlangen over de herkomst van de sieraden. Hierbij is niet gebleken van onzorgvuldigheid of strijd met het motiveringsbeginsel.
Terugkerende goederen
17. Eiseres maakt aanspraak op de vrijstelling voor terugkerende goederen. Zij heeft de armbanden in 2018 in Amsterdam gekocht, zo stelt zij. De armbanden zijn daarna in Nederland in het vrije verkeer geweest en zij heeft ze meegenomen naar Turkije en op 19 oktober 2022 weer mee teruggenomen naar Nederland. Ter ondersteuning van haar betoog dat de armbanden vanaf 2018 in haar bezit zijn¸ heeft eiseres foto’s overgelegd, een verklaring van een kennis, een mail waarin naar een factuur wordt gevraagd en reviews over de juwelier waar zij de armbanden stelt gekocht te hebben.
18. Omdat eiseres gebruik wil maken van de regeling terugkerende goederen, rust de bewijslast daarvan op haar (zie artikel 253, eerste lid, van de Uvo). Douaneautoriteiten mogen de vrijstelling niet toepassen wanneer bevredigend bewijs van de status als terugkerend goed uitblijft. Tegelijkertijd kan van particuliere reizigers niet worden verlangd, dat zij - wat het punt van terugkerende goederen betreft - van alle goederen die zij bezitten en die zich lenen om op reis te worden meegenomen tot in lengte van jaren bewijsstukken bewaren (vergelijk de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5284 en van 11 december 2003 ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5254).
19. De rechtbank dient te beoordelen of eiseres bewijs heeft geleverd van de (voormalige) status van Uniegoed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze status niet aannemelijk gemaakt. Naast dat door eiseres en haar echtgenoot wisselende verklaringen over de herkomst van de armbanden zijn gegeven, zijn de door eiseres overgelegde bewijsmiddelen zijn daarvoor onvoldoende.
19.1. De verklaring van haar vriendin [naam 5] die eiseres heeft overgelegd, met de strekking dat zij als vriendinnen met elkaar sparen en dat “ [eiseres] ” met haar geld gouden armbanden heeft gekocht, geeft geen informatie over waar en wanneer die armbanden zijn gekocht.
19.2. Eiseres heeft verschillende foto’s overgelegd waarop zichtbaar is dat zij gouden armbanden draagt. Eiseres concludeert dat daaruit blijkt dat zij de aangetroffen armbanden vanaf 2018 op verschillende momenten in Nederland (en Turkije) heeft gedragen. Verweerder heeft de bewijswaarde van de foto’s bestreden. De rechtbank overweegt dat de foto’s weinig scherp zijn en dat niet met zekerheid is vast te stellen dat het om dezelfde armbanden gaat. Dat eiseres de armbanden eerder heeft gedragen, geeft geen informatie over waar en wanneer die armbanden zijn gekocht. Verder is het mogelijk om de data en beschrijving van foto’s te manipuleren. Aldus bieden de foto’s naar het oordeel van de rechtbank geen sluitend bewijs dat de armbanden in Nederland zijn gekocht en dat zij in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht.
19.3. De “Selectie van google recensies van [naam 4] Juwelier” op grond waarvan eiseres betoogt dat het verklaarbaar is dat zij geen bon van aankoop van de vijf armbanden kan overleggen, neemt niet weg dat eiseres kennelijk genoegen heeft genomen met een aankoop bij [naam 3] juwelier zonder dat zij een bon kreeg. Het bewijsrisico daarvan moet voor haar rekening komen.
19.4. Het mailbericht, waarvan een deel van de datering is weggevallen, en waarin eiseres naar een factuur vraagt waarop zij, naar zij stelt, geen reactie heeft gekregen, maakt dit niet anders, al was het alleen al om het feit dat deze mail is verstuurd aan “ [e-mailadres] ”, een adres dat de rechtbank niet kan relateren aan [naam 3] juwelier (of opvolger [naam 4] juwelier), de juwelier waarvan eiseres stelt dat zij de armbanden gekocht heeft. Ter zitting kon eiseres ook niet verklaren waarom deze mail naar dit mailadres was verstuurd.
20. Hoewel sieraden op zichzelf kunnen worden beschouwd als goederen die zich lenen om op reis te worden meegenomen en van eiseres niet mag worden verlangd dat zij tot in lengte van jaren bewijsstukken bewaart van haar aankopen, is de aard van de goederen - gouden sieraden - in relatie tot het feit dat eiseres ook nieuw en buiten de EU gekochte gouden sieraden meevoerde en de tijdspanne tussen aankoop (gesteld: 2018) en de dag van binnenbrengen (19 oktober 2022) niet zodanig dat van eiseres geen bewijs van aankoop gevergd kan worden. Een gebruikelijke bewaartermijn in het fiscale recht is immers vijf jaar. De tijdspanne tussen gestelde aankoop in Nederland en het binnenbrengen bedraagt nog geen vijf jaar.
21. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldaan heeft aan haar bewijslast en geen aanspraak kan maken op de regeling terugkerende goederen.
Associatieovereenkomst EEG-Turkije
22. Op grond van de douane-unie tussen de Europese Unie (hierna: EU) en Turkije kunnen goederen in beginsel vrij van douanerechten worden overgebracht van Turkije naar de EU, mits zij herkomstig zijn uit het vrije verkeer van Turkije. Artikel 20 van het Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije van 26 september 2006 voorziet in een vereenvoudigde wijze van aantonen van de herkomst uit het Turkse vrije verkeer van bepaalde goederen, namelijk die goederen die niet voor handelsdoeleinden zijn bestemd en die door reizigers worden meegevoerd. Bj deze goederen kan het overleggen van een A.TR-certificaat achterwege blijven, mits de meegevoerde goederen worden aangegeven als goederen die voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het vrije verkeer tussen Turkije en de EU en aan de juistheid van die aangifte geen twijfel bestaat.
23. Niet in geschil is dat de sieraden die bij eiseres zijn aangetroffen, niet voor handelsdoeleinden zijn bestemd. Eiseres heeft echter bij het verlaten van de aankomsthal gebruik gemaakt van het groene kanaal "niets aan te geven". Bij gebruik van het groene kanaal is het niet mogelijk is om kenbaar te maken dat sprake is van goederen die voldoen aan de voorwaarden voor het vrije verkeer tussen Turkije en de EU (zie de uitspraak van het Hof Amsterdam van 4 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2013:1837). De aangifte door de feitelijke gebruikmaking van het groene kanaal raakt niet alleen de sieraden die in de bagage van eiseres zijn aangetroffen, maar ook de vijf gouden armbanden aan haar pols. De gestelde latere, desgevraagd door eiseres gedane, mondelinge aangifte van de armbanden om haar pols (het wijzen naar de pols op de vraag “heeft u verder nog wat aan te geven”) kan niet in de plaats komen van deze eerdere aangifte door het betreden van het groene kanaal, zoals eiseres betoogt. Voor goederen kan maar één keer aangifte worden gedaan.
24. Eiseres heeft dus niet voldaan aan de voorwaarden voor de vereenvoudigde wijze van afdoening en haar beroep op de Associatieovereenkomst EEG-Turkije slaagt niet.
25. Vast staat dat eiseres gebruik heeft gemaakt van het groene kanaal “niets aan te geven”, terwijl zij armbanden bij zich had waarvoor geen vrijstelling geldt. Dit betekent dat de verplichtingen betreffende het binnenbrengen in het douanegebied van Unie niet zijn nagekomen. Eiseres is er zake van de invoer van de armbanden invoerrechten en omzetbelasting verschuldigd (zie artikel 77 en 79 van het DWU en artikel 1, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 18 van de Wet op de omzetbelasting 1968).
Standpunt inzake douanewaarde/ te hoge goudprijs
26. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de (douane)waarde van de armband te hoog heeft vastgesteld. Zij stelt dat verweerder ervan uit lijkt te gaan dat de armbanden in 2028 in Turkije zijn gekocht. Bij de waardebepaling van de gouden armbanden dient dan te worden uitgegaan van de goudprijs op het moment van aankoop in 2018. Gezien de waardestijging van goud tussen 2018 en 2022 moet de waarde lager worden vastgesteld. Verweerder betoogt dat de waarde correct is vastgesteld, omdat het belastbare feit de invoer op 19 oktober 2022 is en de douanewaarde naar dit moment moet worden bepaald.
27. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer indien aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” worden geplaatst. Op grond van het tweede lid van dit artikel ontstaat een douaneschuld op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard. Verweerder heeft terecht de douanewaarde naar de datum van 19 oktober 2022 berekend, de datum waarop eiseres met de armbanden op Schiphol het groene kanaal betrad en daarmee aangifte deed, die door betreding werd aanvaard. Uit de bepaling van het karaatsgehalte van de armbanden is gebleken dat ze van goud waren. Verweerder heeft vervolgens de douanewaarde vastgesteld door middel van de goudberekeningsmethode, waarin de goudprijs op het moment van invoer een element is. De goudprijs bij invoer is bij de goudberekeningsmethode de correcte maatstaf, en niet de (lagere) goudprijs op de gestelde verwervingsdatum in het jaar 2018. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem gemaakte berekening aannemelijk heeft gemaakt dat de douanewaarde en de daarop gebaseerde utb niet te hoog is vastgesteld.
Evenredigheidsbeginsel
28. Het standpunt van eiseres dat sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel, is niet onderbouwd. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder de controle heeft uitgevoerd en het bedrag van belasting heeft berekend overeenkomstig de terzake geldende wettelijke bepalingen. Verweerder heeft geen ruimte om ten voordele van eiseres af te wijken van dwingendrechtelijke bepalingen. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Conclusie
29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
Metadata
Omzetbelasting