Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man heeft in 1978 bij Zwitserleven een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. De betaalde premies zijn gedurende de looptijd van de verzekering op het inkomen in mindering gebracht. In 2003 is de verzekering afgekocht en heeft de man een afkoopsom ontvangen. De afkoopsom was belast maar is niet in de aangifte IB/PH 2003 opgenomen. De inspecteur heeft in verband hiermee een navorderingsaanslag opgelegd en een boete.
Er is geen sprake van een nieuw feit. In geschil is of sprake is van kwader trouw zodat navordering desalniettemin mogelijk is.
Hof Amsterdam heeft vastgesteld dat de voormalige adviseur bij het doen van de aangifte heeft onderkend dat het vermogen van de man was toegenomen en dat deze toename een gevolg was van een uitkering van Zwitserleven. Hij had toen nadere informatie en bescheiden moeten opvragen en zich in de toepasselijke wettelijke bepalingen moeten verdiepen. Door dat niet te doen, is sprake van voorwaardelijke opzet en daardoor van kwade trouw bij de voormalige adviseur. Deze kwade trouw rekent het Hof toe aan de man. De inspecteur is derhalve terecht tot navordering overgegaan, aldus het Hof.
Volgens de Hoge Raad brengt de omstandigheid dat de adviseur heeft nagelaten nadere informatie en bescheiden op te vragen en zich in de toepasselijke wettelijke bepalingen te verdiepen, ook indien die adviseur dit wel behoorde te doen, nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewuste aanvaarding mee van de aanmerkelijke kans dat van de man te weinig belasting zou worden geheven (vgl. HR 30 september 2011, nr. 10/01297, LJN BT5846). De uitspraak van het Hof is in zoverre onjuist.
Aangezien de door het Hof genoemde feiten en omstandigheden niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewustheid meebrengen, kan volgens de Hoge Raad niet worden aangenomen dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van de adviseur.
Het Hof heeft verder ter zake van de boete - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van de man is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Hierin ligt begrepen het oordeel dat bij de man zelf ook geen sprake was van kwade trouw in de zin van artikel 16 AWR.
Een en ander brengt mee dat geen sprake is van kwade trouw. Nu niet in geschil is dat geen sprake is van een nieuw feit, wordt de navorderingsaanslag vernietigd.
Het cassatieberoep is gegrond. Anders A-G IJzerman die verwijzing heeft voorgesteld.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2003
Instantie
HR
Datum instantie
31 mei 2013
Rolnummer
12/01060
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY7673

Naar de bovenkant van de pagina