Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is in geschil of reclameactiviteiten van de gemeente X (belanghebbende) zijn aan te merken als onderneming.

Hof Arnhem-Leeuwarden leidt uit de overeenkomsten af dat de activiteiten bestaan uit het tegen vergoeding verlenen van een exclusief recht aan de exploitanten om grond en objecten in de openbare ruimte te mogen exploiteren voor reclamedoeleinden (ook wel aangeduid als ‘concessie’).

Het Hof is evenals Rechtbank Gelderland van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onderneming de reclameactiviteiten afzonderlijk moeten worden beoordeeld en niet kunnen worden geclusterd met het ‘beheer van de openbare ruimte’.

Door het tegen vergoeding verlenen van de concessies maakt X volgens het Hof een vermogensrecht rendabel. Daarbij is met de arbeid slechts de opbrengstmogelijkheid gerealiseerd die de openbare ruimte in zichzelf al bezit. Er is sprake van bij normaal vermogensbeheer passende arbeid. Gelet hierop heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten zijn aan te merken als het drijven van een onderneming.

Aan de vraag of op grond van artikel 4, onderdeel a, Wet VpB 1969 sprake is van een met een onderneming gelijk te stellen werkzaamheid, komt het Hof niet meer toe.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
10 september 2024
Rolnummer
22/2226
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5767
NLF-nummer
NLF 2024/2133
Aflevering
24 september 2024

Naar de bovenkant van de pagina