Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2002 een ontslagvergoeding ontvangen, waarmee hij bij Reaal een polis heeft afgesloten voor het ontvangen van periodieke uitkeringen. X woont vanaf 2009 in Duitsland. Hij is in 2013 vervroegd met pensioen gegaan.

Reaal heeft op 5 maart 2015 over het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 aan X een periodieke uitkering betaald. Hierbij is € 11.627 aan loonheffingen ingehouden. In geschil is of dat terecht is en – daarmee samenhangend – of het heffingsrecht over de uitkeringen is toegewezen aan Nederland of Duitsland.

X betoogt dat de ontslagvergoeding bestaat uit een bedrag dat is afgestemd op en strekt tot verbetering van onvoldoende pensioenrechten, waarover Duitsland mag heffen (artikel 12 Verdrag Nederland-Duitsland). Hij slaagt er echter niet in dit te bewijzen. Daarom moet de uitkering volgens Hof Den Bosch worden aangemerkt als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 10 Verdrag Nederland-Duitsland, waar Nederland over mag heffen. Er is terecht loonheffing ingehouden op de uitkering, oordeelt het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Niessen dient de Hoge Raad dit ongegrond te verklaren. Het oordeel van het Hof geeft volgens de A-G niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en X geeft in cassatie bovendien niet aan op welke punten hij het oordeel van het Hof onjuist acht.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
1 januari 2015 t/m 31 maart 2015
Instantie
A-G
Datum instantie
27 augustus 2020
Rolnummer
20/00674
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:748
Auteur(s)
Carlo Douven
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2020/2128
Aflevering
8 oktober 2020
Judoreg
NFB3726
bwbr0002471&artikel=39f,bwbr0002471&artikel=39f,bwbv0004851&artikel=12,bwbv0004851&artikel=12

Naar de bovenkant van de pagina