Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 2013 de statutair bestuurder van A (bv) en B (bv). Aan die vennootschappen zijn naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over de tijdvakken van september, oktober en november 2013. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven. Op 16 december 2013 zijn de faillissementen van A en B uitgesproken.

X heeft met de curator in de faillissementen, omdat deze hem onbehoorlijk bestuur verweet en hem in een gerechtelijke procedure wilde betrekken tegen betaling van € 31.000 met goedkeuring van de rechter-commissaris, uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten.

Na het einde van de faillissementen heeft de Ontvanger een onderzoek ingesteld naar de aansprakelijkheid van X als bestuurder op grond van artikel 36 IW 1990 voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen en is X naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek aansprakelijk gesteld voor die naheffingsaanslagen.

Voor Hof Den Haag heeft X zich onder meer beroepen op het beleid dat is neergelegd in artikel 36.1 Leidraad invordering 2008.

Het Hof heeft het hoger beroep van X gegrond verklaard en de beschikkingen tot aansprakelijkstelling vernietigd.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Het Hof heeft geoordeeld dat de Ontvanger, die van de faillissementen op de hoogte is gebracht en ook de in geding zijnde naheffingsaanslagen als vorderingen heeft ingebracht, na de aansprakelijkstelling door de curator niet nog het recht heeft X aansprakelijk te stellen wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. Indien het Hof met dit oordeel heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat artikel 36.1 Leidraad invordering 2008 eraan in de weg staat dat de Ontvanger X op grond van artikel 36 IW 1990 aansprakelijk stelt vanwege het enkele feit dat hij al aansprakelijk is gesteld door de curator, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Gelet hierop slagen de aangevoerde middelen I en II van de staatssecretaris.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

Anders, Conclusie A-G IJzerman (NLF 2021/1261, met noot van Raaijmakers).

Metadata

Rubriek(en)
Invordering
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
14 april 2023
Rolnummer
20/02401
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:563
Auteur(s)
J.H.P.M. Raaijmakers
Raaijmakers Belastingadvies en Educatie
NLF-nummer
NLF 2023/0925
Aflevering
27 april 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5728
bwbr0004770&artikel=36,bwbr0004770&artikel=36

Naar de bovenkant van de pagina