Uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen
naam bv, te woonplaats (onderneming) (gemachtigde: mr. P. Brand)
en
de minister van Economische Zaken
Procesverloop
Met het besluit van 13 maart 2023 heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 84.679,06 teruggevorderd.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beoordeling
1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De minister is voor de berekening van het omzetverlies uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. De onderneming vindt dat de minister uit had moeten gaan van de omzet die blijkt uit haar eigen administratie. Daarnaast stelt de onderneming dat zij onevenredig hard wordt getroffen door het bestreden besluit.
3. De onderneming heeft ook beroep ingesteld tegen besluiten van de minister over het derde en vierde kwartaal van 2021. Het College heeft op 23 juli 2024 uitspraak gedaan en die beroepen ongegrond verklaard (ECLI:NL:CBB:2024:526). In die uitspraak heeft het College geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst en dat de besluiten niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft in deze zaak niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Dat betekent dat de minister ook voor Q1 van 2022 terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om de subsidie op € 0,- vast te stellen.
4. Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.