Samenvatting
Een belastingplichtige heeft naar aanleiding van vragen van de inspecteur verklaard houder te zijn van een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) en heeft direct opening van zaken gegeven. Aan de belastingplichtige zijn vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd met verhogingen en boeten. Hij heeft hierover geprocedeerd bij Hof Den Haag.
Het Hof heeft geoordeeld dat de belastingplichtige uiting heeft gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht moet worden voldaan en dat daarmee sprake is van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de boeten te beperken tot 30 percent van de nagevorderde belasting. Boeten van 30 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving.
Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris van Financiƫn cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad stelt voorop dat een oordeel van de feitenrechter over de vraag welke hoogte van een boete gelet op de ernst van het beboetbare feit en de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval passend en geboden is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Verder moet worden vooropgesteld dat de rechter bij het geven van een dergelijk oordeel zelfstandig de strafmaat dient te bepalen en daarbij dus niet is gebonden aan beleidsregels van de belastingdienst, waarop in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan (vgl. HR 23 november 1988, nr. 24788, BNB 1989/29).
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep vervolgens ongegrond.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatsecretaris van FinanciĆ«n tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02527, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1993 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging 50 percent kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraken van de Inspecteur die betrekking hebben op de verhogingen en boeten, de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1993 tot en met 1997 alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, die navorderingsaanslagen vernietigd, de boeten verminderd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft naar aanleiding van vragen van de Inspecteur verklaard houder te zijn van een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) en heeft direct opening van zaken gegeven. Aan belanghebbende zijn vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd met een verhoging van (na kwijtschelding) 50 percent onderscheidenlijk een boete van 50 percent van de nagevorderde belasting.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende uiting heeft gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht moet worden voldaan en dat daarmee sprake is van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de boeten te beperken tot 30 percent van de nagevorderde belasting. Boeten van 30 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving. Daartegen richt zich het middel.
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een oordeel van de feitenrechter over de vraag welke hoogte van een boete gelet op de ernst van het beboetbare feit en de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval passend en geboden is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Verder moet worden vooropgesteld dat de rechter bij het geven van een dergelijk oordeel zelfstandig de strafmaat dient te bepalen en daarbij dus niet is gebonden aan beleidsregels van de belastingdienst, waarop in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan (vgl. HR 23 november 1988, nr. 24788, BNB 1989/29).
3.3.2. ’s Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/01614 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciĆ«n in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 944, derhalve € 472, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van FinanciĆ«n ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.