Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2023, nummer AWB21/1927, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2. De Inspecteur heeft bij in Ă©Ă©n geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.P. de Vries, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur.
2. Vaststaande feitenÂ
2.1.De Inspecteur heeft met dagtekening 5 februari 2021 zijn motivering bij de uitspraak op het bezwaarschrift verzonden naar het adres van de gemachtigde van belanghebbende [adres] in [plaats1] .
2.2. De uitspraak op bezwaar is met dagtekening 19 februari 2021 verzonden naar het adres van de gemachtigde van belanghebbende [adres] in [plaats1] .
2.3. Belanghebbende heeft op 6 april 2021 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift heeft de Rechtbank op 7 april 2021 ontvangen.
2.4. De Inspecteur heeft met dagtekening 3 augustus 2021 een rapport opgesteld van het onderzoek naar de datum van verzending van de uitspraak op bezwaar.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk heeft gemaakt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 19 februari 2021. De beroepstermijn eindigt dus op 2 april 2021. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op 7 april 2021 ontvangen. Belanghebbende heeft het beroepschrift dus te laat ingediend. Een niet tijdig ingediend beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.2. Belanghebbende stelt dat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de indiening van het beroepschrift buiten de termijn als verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft daartoe aangegeven dat zowel zijn gemachtigde als belanghebbende zelf de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Vroeger kon je er volgens belanghebbende vanuit gaan dat de post op tijd geleverd werd maar nu wordt de post wel vaker niet op tijd of helemaal niet geleverd. De aangetekende stukken van de Rechtbank met de uitnodiging voor de zitting zijn ook niet bij de gemachtigde afgeleverd en gemachtigde heeft hierover ook geen bericht van gehad van PostNL terwijl de post naar het juiste adres was gezonden. Belanghebbende stelt dat als het bij aangetekende post al mis gaat, dit bij gewone post ook zeker het geval kan zijn. Tot slot stelt belanghebbende dat hij direct beroep heeft ingesteld nadat hij constateerde dat blijkbaar uitspraak op bezwaar moest zijn gedaan. Belanghebbende acht daarom de termijnoverschrijding verschoonbaar.
4.3. Nu belanghebbende stelt dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en de verzending door de Inspecteur niet tussen partijen in geschil is, ligt het op de weg van belanghebbende het aan die gegevens ontleende vermoeden, te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705). Naar het oordeel van het Hof slaagt belanghebbende er in dit geval in dat vermoeden te ontzenuwen door te wijzen op het feit van algemene bekendheid dat PostNL niet voldoet aan de gestelde normen voor de postbezorging welk feit in het concrete geval wordt ondersteund doordat de aangetekende uitnodiging voor de zitting bij de Rechtbank niet bij belanghebbendes gemachtigde is afgeleverd. Gelet hierop heeft de gemachtigde het vermoeden ontzenuwd dat het desbetreffende stuk op regelmatige wijze op het adres van de gemachtigde is aangeboden. De termijnoverschrijding is dus verschoonbaar. Het beroep is onterecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4. Op grond van het bepaalde in artikel 8:115, lid 1, letter a, van de Awb dient de hogerberoepsrechter de zaak terug te wijzen naar de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld indien de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de hogerberoepsrechter de uitspraak vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep. Het Hof ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van deze regel af te wijken.
Slotsom
4.5. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het Hof zal de uitspraak vernietigen en de Rechtbank opdragen opnieuw op het beroep te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1. Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 875).
5.3. Of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep gemaakte kosten dient door de Rechtbank te worden bepaald.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- wijst de zaak terug naar de Rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136,00 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.