Samenvatting
De staatssecretaris heeft de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën over het BNC-fiche DAC7 van 2 oktober 2020 beantwoord.
De Europese Commissie heeft op 15 juli 2020 een ambitieus nieuw belastingpakket goedgekeurd om ervoor te zorgen dat het fiscale beleid van de EU het economisch herstel en de langetermijngroei van Europa ondersteunt. Het pakket is gebaseerd op twee pijlers: eerlijkheid en eenvoud.
Onderdeel van dit pakket is het richtlijnvoorstel inzake administratieve samenwerking (DAC7). Dit voorstel breidt de EU-regels inzake fiscale transparantie uit tot digitale platforms, zodat degenen die geld verdienen door goederen of diensten te verkopen op zulke platforms ook een billijk deel van de belasting betalen. Dit nieuwe voorstel zal ervoor zorgen dat de lidstaten automatisch informatie uitwisselen over de inkomsten die verkopers op onlineplatforms genereren. Het voorstel versterkt en verduidelijkt ook de regels op andere terreinen waarop de lidstaten samenwerken om fiscaal misbruik te bestrijden, bijvoorbeeld door middel van gezamenlijke belastingaudits.
In het BNC-fiche gaat het kabinet nader in op dit richtlijnvoorstel. Het kabinet geeft onder andere aan dat het positief staat tegenover het uitgangspunt van het voorstel.
In een BNC-fiche (de afkorting staat voor Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) geeft de regering een eerste oordeel over het Commissievoorstel. De BNC-fiches zijn belangrijk, omdat zij de inzet vormen voor de Nederlandse onderhandelaars in Brussel.
BRON
Fiche 2 Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Directie Algemene Fiscale Politiek
Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag
www.rijksoverheid.nl
Ons kenmerk
2020-0000207333
Uw brief (kenmerk)
Datum 5 november 2020
Betreft Beantwoording Kamervragen van een schriftelijk overleg nav BNC-fiche inzake de Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Financiën van 19 oktober over het BNC fiche inzake de Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen.
Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,
J.A. Vijlbrief
De leden van de fractie van de VVD lezen dat met het voorstel wordt geregeld dat digitale platformen worden verplicht fiscale informatie uit te wisselen over hun gebruikers met andere EU-lidstaten. Zij begrijpen de maatregel, maar vragen tegelijkertijd om een toelichting van deze maatregel in relatie tot de hier geldende Algemene verordening gegevensbescherming
De AVG is een Europese verordening en heeft directe werking in iedere lidstaat van de Europese Unie (EU-lidstaat). De in de AVG opgenomen bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van rechten van EU-burgers zijn dus van kracht in alle EU-lidstaten. De persoonsgegevens die op basis van het richtlijnvoorstel worden uitgewisseld met een andere EU- lidstaat, worden dus ook in die lidstaat beschermd door de AVG. Als er zich onverhoopt een databreuk voordoet in een andere EU-lidstaat, bijvoorbeeld door een hack, voorziet het richtlijnvoorstel in een noodstop. Elke EU-lidstaat kan de uitwisseling van informatie met een lidstaat waar een zogenoemde inbreuk in verband met persoonsgegevens plaatsvindt, met onmiddellijke ingang opschorten. Op basis van de AVG geldt verder dat de automatische uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden met derde landen mogelijk is als die uitwisseling noodzakelijk is om belangrijke redenen van algemeen belang. De bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking en de bevordering van een eerlijke belastingheffing, is een dergelijke reden.
Hierbij geldt kort gezegd het beginsel dat persoonsgegevens alleen mogen worden doorgegeven als in het derde land een passend beschermingsniveau geldt.
Verder vragen de leden van fractie van de VVD wat de maatregelen van dit richtlijnvoorstel bijdragen om fraude tegen te gaan.
De maatregel die in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld draagt ertoe bij dat belastingdiensten hun handhavingsmogelijkheden op het gebied van belastingheffing kunnen versterken. Op dit moment beschikken belastingdiensten niet over contra-informatie waaruit blijkt dat belastingplichtigen een mogelijk belastbaar inkomen via een platform hebben verworven. Het is mogelijk dat een deel van de gebruikers van deze digitale platformen de verworven inkomsten niet, onjuist en/of onvolledig aangeeft bij de belastingdienst. Dit levert een risico op van uitholling van het bestaande systeem van inkomensheffing. De uitwisseling van informatie zorgt ervoor dat de lidstaten wel kennis krijgen van deze verworven inkomsten. Bovendien is de verwachting dat de maatregelen ook een preventief effect zullen hebben en dat belastingplichtigen meer geneigd zullen zijn om zelf de inkomsten aan te geven die zij verkregen hebben via digitale platformen omdat zij weten dat deze informatie ook via de digitale platformen zelf wordt aangeleverd bij de belastingdiensten.
De leden van de fractie van de VVD vragen de staatssecretaris naar een toelichting op de voors en tegens van de drie genoemde scenario’s. Tevens vragen zij of de staatssecretaris de kwalitatieve analyse van de Europese Commissie kan delen.
Er worden drie scenario’s in het Impact assessment (hierna: IA) van de Commissie benoemd. In de voetnoot zijn de links opgenomen betreffende de volledige tekst en samenvatting van het IA.
Het eerste scenario betreft een basisscenario waarin de huidige situatie gehandhaafd blijft. In het basisscenario onderneemt de EU geen actie en ligt het initiatief bij de OESO en lidstaten zelf. Enkele lidstaten hebben al nationale wetgeving geïntroduceerd. Deze nationale wetten lopen in zowel reikwijdte als uitvoering uiteen. Uit het IA blijkt dat het voordeel dan is dat lidstaten vrij zijn in de implementatie van de uitwisseling van informatie door digitale platformen. Het nadeel hiervan is dat, gegeven het internationale aspect van de digitale platformeconomie, de uitwisseling van informatie minder efficiënt zal zijn omdat digitale platformen in elk land aan net andere informatieverplichtingen zullen moeten voldoen. Een dergelijk opzet zal ook betekenen dat de aanpak van belastingontwijking minder effectief zal zijn.
In het tweede scenario publiceert de Commissie een aanbeveling. In het kader van digitale platformen zou de Commissie kunnen aanbevelen om de modelregels van de OESO in te voeren. Dit kan gepaard gaan met richtsnoeren om de OESO modelregels aan te passen voor de interne markt van een lidstaat. Dit scenario heeft volgens het IA geen meerwaarde tegenover het basisscenario omdat landen er zelf ook al voor kunnen kiezen om de OESO modelregels te implementeren. De voor- en nadelen zijn hetzelfde als het eerste scenario.
In het derde scenario treedt de Commissie op door middel van regelgeving. Dit vertaalt zich in een wetgevingsinitiatief tot wijziging van specifieke elementen van de richtlijn. Digitale platforms worden dan onderworpen aan rapportageverplichtingen in het kader van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn, waarbij zij de informatie over geregistreerde verkopers verzamelen en deze informatie aan de belastingdienst verstrekken. In het IA blijkt dat dit scenario een aantal voordelen heeft tegenover de hierboven genoemde scenario’s. Door op internationaal niveau minimum informatie-eisen vast te stellen die gelden voor alle digitale platformen, zowel nationaal als internationaal opererend, kan vermeden worden dat platformen in elk land aan andere informatieverplichtingen moeten voldoen. Dit vermindert de administratieve lasten voor platformen en stelt zeker dat elke deelnemende belastingdienst de noodzakelijke en voor de uitvoering ter zake dienende informatie ontvangt. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het bestaande informatie uitwisselingsnetwerk waarin de Administratieve samenwerkingsrichtlijn al voorziet. Dit is de meest efficiënte wijze van uitwisselen van informatie omdat er geen nieuw informatie uitwisselingssysteem hoeft te worden opgezet. Ten slotte biedt een richtlijn meer (rechts)zekerheid aan zowel de platformen als de platformgebruikers.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de Commissie ervoor gekozen heeft om informatie over de verkoop van goederen en crowdfunding in het voorstel op te nemen. Verder vragen deze leden of zij uit de tekst kunnen concluderen dat het kabinet gaat pleiten om beide onderdelen niet mee te nemen in het voorstel.
De Commissie heeft gekozen de brede reikwijdte aan mogelijke inkomsten die via een platform verworven kunnen worden in het richtlijnvoorstel op te nemen. Hieronder vallen onder andere het verlenen van diensten, de verkoop van goederen en investeringen en leningen in de context van crowdfunding. Hierdoor krijgen lidstaten een zo breed mogelijk inzicht in de verkregen inkomsten uit de platformeconomie. De OESO heeft ervoor gekozen om de reikwijdte voorlopig te beperken tot het verlenen van diensten. Wel wordt er in de OESO gesproken over een mogelijke uitbreiding van de reikwijdte van de modelvoorschriften. Omdat de discussies nu nog lopen, is het lastig om vooruit te lopen op de uiteindelijke reikwijdte, maar ik heb goede hoop op een gebalanceerde uitkomst op zowel het gebied van de reikwijdte als een voor de uitvoering werkbare implementatie termijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de standpunten van andere lidstaten ten aanzien van de reikwijdte van het voorstel, de buitenlandse TIN en de implementatiedatum.
In de raadswerkgroepen die onder leiding van het voorzitterschap van Duitsland zijn gehouden over deze wijziging van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn was ruimte voor alle lidstaten om aan te geven welke problemen zij verwachten te ondervinden bij invoering van de oorspronkelijk geredigeerde tekst van het richtlijnvoorstel. Nederland heeft samen met enige andere lidstaten onder meer aangegeven dat aangesloten zou moeten worden bij de reikwijdte van het OESO-voorstel, om zo administratieve lasten voor platforms en belastingdiensten zo beperkt mogelijk te houden.
Over de inwerkingtredingsdatum wordt nu nog onderhandeld, omdat dit gezien wordt als het sluitstuk van de richtlijn. Als de reikwijdte breder zal uitvallen dan de OESO-reikwijdte, dan ligt het in de verwachting dat de lidstaten meer tijd krijgen om het richtlijnvoorstel te implementeren. Gezien het verloop van de onderhandelingen heeft Nederland het vertrouwen dat er een goede balans gevonden wordt.
Ten aanzien van de buitenlandse TIN was de Nederlandse inzet dat meeleveren van die TIN niet verplicht mocht worden, met name omdat de invoeringskosten omvangrijk zouden zijn voor de Belastingdienst en de verstrekkers van deze gegevens (zoals gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties). Ook andere lidstaten deelden de zorgen van Nederland. Hoewel er in dit stadium nog geen garantie gegeven kan worden over de uitkomst, ziet het ernaar uit dat dit onderwerp voor Nederland de juiste richting opgaat.
De leden van de fractie van VVD vragen waarom de Commissie informatieplicht voor digitale platformen die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn, overlaat aan de individuele lidstaten.
De Commissie is van mening dat het hier ten principale gaat om de bilaterale relatie tussen de EU- lidstaat en het derde land waar dit digitale platform is gevestigd. Daarmee overstijgt dit onderwerp de geografische reikwijdte van de EU en mogelijk harmonisatie op dit punt zou een overschrijdende bevoegdheid van de Commissie kunnen betekenen. Een mogelijkheid die besproken wordt is dat de Commissie een coördinerende rol kan vervullen waarin zij een actie van de lidstaten ondersteunt.
Verder vragen de leden van de fractie van de VVD om een uitvoeringstoets, als deze gereed is, te delen met de Kamer waarbij tevens wordt ingegaan op de handhaving van de digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd en waarvan wordt gekozen om de registratie van deze digitale platformen neer te leggen bij de individuele lidstaten.
De handhaving van digitale platformen die niet gevestigd zijn in de EU, is op dit moment nog onderdeel van de lopende discussies in Brussel. Het is inderdaad lastig om de informatie af te dwingen bij digitale platformen die in derde landen zijn gevestigd. Hierbij is het wel van belang dat ook in OESO verband overwogen wordt om de reikwijdte van de modelvoorschriften uit te breiden. Een convergentie van de EU en OESO- reikwijdte zou een mogelijke oplossing zijn om het derde landen probleem grotendeels op te lossen.
Een uitvoeringstoets kan alleen starten als er gefinaliseerde implementatiewetgeving beschikbaar is. Op dit moment is er alleen een richtlijnvoorstel beschikbaar. Zodra de implementatiewetgeving beschikbaar is, kan de uitvoeringstoets starten. Als de uitvoeringstoets is vastgesteld wordt deze als bijlage bij de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer aangeboden. Zoals bij elke uitvoeringstoets zal bij het onderdeel ‘handhaafbaarheid’ een toelichting gegeven worden mocht de inschatting eventuele handhavingsproblemen bij de Belastingdienst voorzien. Zo ook bij eventuele problemen in de handhaving van niet-EU gevestigde platformen.
De leden van de fractie van de VVD, vragen of de staatssecretaris de gestelde vragen voorafgaand aan 4 november te beantwoorden, gezien de inzet van het Duitse voorzitterschap dan wil bereiken. Verder vragen de leden of de staatssecretaris hoe het proces er vanaf 4 november uit gaat zien.
Het Duitse Voorzitterschap heeft besloten om het politieke akkoord over het richtlijnvoorstel uit te stellen naar de Ecofin Raad van 1 december. Als het richtlijnvoorstel wordt aangenomen is het afhankelijk van de gekozen implementatiedatum hoe lang de implementatieperiode zal zijn. Helaas was het niet mogelijk om de beantwoording voorafgaand aan 4 november aan uw Kamer toe te sturen.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een inschatting van het aantal digitale platforms die onder de gegevensuitwisselingen van de OESO model rules en richtlijnvoorstel zouden vallen en hoeveel met betrekking tot dat laatste nu nog geen informatie wisselen met de Belastingdienst.
Op dit moment geldt er geen verplichting voor platforms om structureel gegevens te renseigneren naar de Belastingdienst. Dat verandert op het moment dat het richtlijnvoorstel in inwerking zal treden.
Verder is niet goed mogelijk om een inschatting te maken hoeveel platformen er onder beide voorstellen vallen. Deze is afhankelijk van de uiteindelijke reikwijdte van het richtlijnvoorstel en die staat nu nog niet vast. Daarnaast is een kenmerk van de platformeconomie dat deze erg fluctueert en snelle ontwikkelingen doormaakt: platforms worden overgenomen, verdwijnen of veranderen van rechtsvorm. Verder bestaan platformen in grote variëteit, soms gaat het over een heel bedrijf, soms over alleen een onderdeel en er is een gebrek aan betrouwbare gegevens (ook buiten de overheid). Daarom is het niet mogelijk hier een betrouwbare inschatting op te maken.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA wat moet er onder dit voorstel gezien worden als een platform en welke informatie platforms precies moeten verstrekken onder het voorstel.
Nederland hanteert hierbij de definitie die wordt gehanteerd in het richtlijnvoorstel. In de bijlage bij het richtlijnvoorstel is de volgende definitie opgenomen: Een “Platform” is elke software, met inbegrip van een website of onderdeel daarvan en toepassingen waaronder mobiele toepassingen, die toegankelijk is voor gebruikers en waardoor verkopers in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit, direct of indirect, ten behoeve van dergelijke gebruikers. Daaronder begrepen zijn ook alle regelingen voor de inning en betaling van een tegenprestatie met betrekking tot de relevante activiteit.
In de bijlage bij de voorgestelde richtlijn is precies opgenomen welke gegevens platforms aan belastingdiensten dienen te verstrekken. Het gaat daarbij dan om gegevens als naam, adres, woonplaats, TIN, rekeningnummer, bij de verhuur van onroerend goed om de adresgegevens, het totaal aan honoraria dat is ontvangen, etc.
De leden van de fractie van het CDA vragen of overlap bestaat tussen de informatie die onder deze richtlijn door belastingdiensten wordt verkregen en de gegevens van digitale platforms die de belastingdiensten onder de btw-e-commercerichtlijn verkrijgen.
Het uiteindelijke doel is hetzelfde, namelijk wordt er voldoende en op de juiste wijze belasting afgedragen. De wijze waarop van het aanleveren van de gegevens van digitale platforms is bij beide richtlijnen echter anders. Bij het onderliggende richtlijnvoorstel gaat het om jaarlijks geaggregeerde gegevens; het totaal aan behaalde inkomsten. In de btw e-commercerichtlijn is er een boekhoudplicht voor platformen. Deze boekhouding dient tien jaren te worden bewaard en desgevraagd op verzoek langs elektronische weg beschikbaar te worden gesteld aan de betrokken lidstaten. Deze gegevens zien op goederen/dienstenstromen op transactieniveau. Er is dan ook geen sprake van overlap van de aan te leveren gegevens.
De leden van de fractie van het CDA vragen of deze informatie gebruikt kan worden voor het opsporen van niet-geregistreerde digitale platforms die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn.
Laat ik vooropstellen dat het opsporen van dergelijke digitale platforms die overal in de wereld kunnen zitten, erg lastig is. Als we al weten dat het platform bestaat is het niet eenvoudig vervolgens een boekenonderzoek te doen. Europa heeft er dan ook voor gekozen om bij de controle extra tools te bieden. Per 2024 treedt de zogenoemde “relevante btw-gegevens” richtlijn in werking. Op basis daarvan moeten alle betaaldienstverleners die in de EU betrokken zijn bij de e-commerce handel onder voorwaarden bepaalde betaalinformatie verstrekken. Al deze informatie wordt vervolgens in een grote database met elkaar vergeleken. Fraude-experts uit de lidstaten kunnen vervolgens op basis van de resultaten van dergelijke onderzoeken naar betaalinformatie gericht actie ondernemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of aangegeven kan worden op hoeveel uitstel ingezet wordt en wat de inzet is ten aanzien van de TIN.
Over de inwerkingtredingsdatum wordt nu nog onderhandeld in Brussel, omdat dit gezien moet worden als een sluitstuk van de richtlijn. Als de reikwijdte breder zal uitvallen dan de OESO- reikwijdte dan ligt het in de rede der verwachting dat de lidstaten meer tijd zullen krijgen om de richtlijn te implementeren. Gezien het verloop van de onderhandelingen heeft Nederland het vertrouwen dat er een goede balans gevonden wordt.
De achtergrond van het voorstel om het buitenlandse TIN verplicht mee te versturen is omdat het voor een informatie ontvangende lidstaat praktisch kan zijn om bij de gerapporteerde belastingplichtige meteen zijn TIN te ontvangen. Noodzakelijk is dat niet, met geboortedatum en geboorteplaats van de gerapporteerde belastingplichtige is over het algemeen een goede match te maken. Deze buitenlandse TIN zou dan verplicht vermeld moeten worden bij de volgende inkomenscategorieën die op automatische basis worden uitgewisseld: arbeidsinkomen, directiehonoraria, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken.
Ten aanzien van de buitenlandse TIN was de Nederlandse inzet dat meeleveren van die TIN niet verplicht mocht worden, met name omdat de invoeringskosten omvangrijk zouden zijn voor de Belastingdienst en de verstrekkers van deze gegevens (zoals gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties). Ook andere lidstaten deelden de zorgen van Nederland. Hoewel er in dit stadium nog geen garantie gegeven kan worden over de uitkomst, ziet het ernaar uit dat dit onderwerp voor Nederland de juiste richting opgaat.
De leden van de fractie van het CDA vragen om alvast een voorlopige uitvoeringstoets te laten doen door de Belastingdienst en deze met de Kamer te delen.
Een uitvoeringstoets kan alleen starten als de gefinaliseerde implementatiewetgeving beschikbaar is. Op dit moment is er alleen een richtlijnvoorstel beschikbaar, waarover nog onderhandeld wordt. Als er bepaalde punten in de richtlijn onduidelijk omschreven zijn of missen, kan er immers geen inschatting gedaan worden op gevolgen voor de uitvoering door de Belastingdienst. In het huidige BNC-fiche zijn voorlopige inschattingen van uitvoeringsgevolgen opgenomen. Zodra de implementatiewetgeving beschikbaar is, kan de uitvoeringstoets aanvangen. Als de uitvoeringstoets is vastgesteld wordt deze als bijlage bij de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer aangeboden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben gevraagd welke fiches over digitale platforms uit de Fichebundel beleidsopties, behorend bij de door de staatssecretaris aan de Kamer gezonden Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden overgenomen en welke blijven openstaan.
Met de implementatie van het richtlijnvoorstel zal in feite worden overgegaan tot het beleidsvoorstel opgenomen in fiche nr. 34 (Verplichte gegevenslevering door digitale platforms aan de Belastingdienst). Aan de overige fiches wordt via het richtlijnvoorstel geen invulling gegeven.
De leden van de fractie van de SP vragen om een inschatting van ontduiking en ontwijking als gevolg van de platformeconomie.
In het bouwstenen rapport ‘Het belasten van inkomsten behaald uit de deel- en kluseconomie’ dat op 18 mei 2020 aan uw kamer is gestuurd, is eerder al aangegeven dat tot op heden een beperkt aantal empirische onderzoeken gedaan is naar de groei en omvang van de deel- en kluseconomie. Het rapport onderkent dat het van belang is om hier een goed beeld van te hebben maar dat op basis van het beschikbare cijfermateriaal dit niet goed te geven is. In het rapport wordt dan ook aanbevolen om nader onderzoek te doen. Op Prinsjesdag, is dan ook aan uw Kamer gemeld dat de digitale platformeconomie (2021) als onderwerp is opgenomen in de strategische evaluatie agenda.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd welke andere fiscale maatregelen mogelijk zijn tegen platformbedrijven.
In het eerdergenoemde bouwstenen rapport is een aantal beleidslijnen geschetst waarvan verplichte gegevensrenseignering door platforms als meest kansrijke optie wordt beschouwd. In het rapport werd aanbevolen om voor de beleidslijn gegevensrenseignering aan te sluiten bij de internationale ontwikkelingen die door de OESO en de Commissie in gang waren gezet. Omdat de digitale platformeconomie een sterke internationale component heeft, is een zo breed mogelijke internationale samenwerking van groot belang. Middels het richtlijnvoorstel wordt onder het Duitse voorzitterschap voortvarend ingezet op de verplichte renseigneringsplicht voor platforms. Het richtlijnvoorstel biedt de belastingdiensten in de toekomst inzicht in welke gebruikers inkomsten behalen via digitale platformen, hetgeen een eerlijke belastingheffing ten goede komt. Verder zal dit voorstel naar verwachting de compliance van gebruikers bevorderen als bekend wordt dat platformen verplicht zijn gegevens te delen met Europese belastingdiensten. Als het op termijn mogelijk wordt gegevens van de gebruikers op te nemen in de voor ingevulde aangifte zal dit niet alleen leiden tot meer compliance maar ook tot een verbeterde dienstverlening van belastingdiensten. De andere genoemde beleidsoptie
- voorlichting en complexiteitreductie van fiscale wet- en regelgeving blijven onverminderd no regret
- maatregelen, waar blijvend op wordt ingezet.