Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, gevestigd in vestigingsplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant (hierna: de rechtbank) van 19 mei 2022, nummer BRE20/9413 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag loonheffing over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Namens belanghebbende is bij brief van 12 oktober 2023 meegedeeld dat zij bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 november 2022 in staat van faillissement is verklaard.
1.6. Bij brief van 8 november 2023 heeft de curator laten weten dat hij de procedure niet wenst over te nemen.
1.7. De zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024 in ’s-Hertogenbosch. Namens belanghebbende is niemand verschenen en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was een betonverwerkingsbedrijf. Haar activiteiten bestonden uit het vervaardigen van betonconstructies, bekistingen en funderingen, het aanbrengen van krimpnetten en het storten en afvlinderen van betonvloeren. Een deel van de werkzaamheden werd uitbesteed aan zzp’ers.
2.2. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslag opgelegd.
2.3. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard evenals het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep bij de rechtbank.
2.4. Belanghebbende heeft bij brief die bij het hof is ingekomen op 27 juni 2022 hoger beroep ingesteld.
2.5. Belanghebbende is bij vonnis van 1 november 2022 in staat van faillissement verklaard.
2.6. Partijen zijn op 8 januari 2024 uitgenodigd om op 1 maart 2024 te verschijnen op een zitting.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft gevraagd om ontslag van instantie wat ertoe zou moeten leiden dat het ingestelde hoger beroep nietontvankelijk wordt verklaard.
4. Gronden
4.1. Op grond van artikel 8:22 Algemene wet bestuursrecht is artikel 27 Faillissementswet (Fw) van overeenkomstige toepassing, tenzij partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
4.2. Het faillissement van belanghebbende is uitgesproken op 1 november 2022. Partijen zijn op 8 januari 2024 uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van het hof. Daarmee zijn partijen na de faillietverklaring van belanghebbende uitgenodigd, zodat artikel 27 Fw in dit geval van toepassing is.
4.3. Op grond van artikel 27, lid 1, Fw wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, teneinde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Op grond van artikel 27, lid 2, Fw heeft, zo de curator aan die oproeping geen gevolg geeft, de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
4.4. De curator heeft het hof bij brief van 8 november 2023 laten weten dat hij de procedure niet wenst over te nemen. De inspecteur heeft vervolgens ter zitting ontslag van instantie gevraagd.
4.5. Aangezien het hof niet gebleken is van redenen om de procedure voort te zetten, wijst het hof het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie toe. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Tussenconclusie
4.6. De slotsom is dat het hoger beroep nietontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof verklaart het hoger beroep nietontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P. Fortuin en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.