Direct naar content gaan

Samenvatting

De Ontvanger heeft aan X (belanghebbende) bij beschikking € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar die beschikking vernietigd. Daarbij is niet beslist op het verzoek van X om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Bij Hof Amsterdam was in geschil of X aanspraak kan maken op vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase, beroepsfase en hogerberoepsfase. Daarbij heeft het Hof het gewicht van de zaak gesteld op 0,25 (zeer licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (€ 63,50 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting) x (bedrag per punt) € 254 en wegingsfactor 0,25).

X heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld. Hij stelt dat het Hof bij de berekening van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten onrechte heeft aangenomen dat het geschil uitsluitend betrekking had op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en daarom ten onrechte een wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond.

Anders dan het Hof heeft geoordeeld was in bezwaar tevens de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte aanmaningskosten in geschil.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. De door de Ontvanger aan X te vergoeden kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase worden gesteld op 1 (bezwaarschrift) maal 1 (wegingsfactor) maal € 254.

In NLF 2019/2126 van deze week schreef ik al dat de Hoge Raad zo nu en dan schoonheidsfoutjes in het procesrecht heeft te herstellen. Deze zijn niet in alle gevallen even interessant vanuit een oogpunt van rechtsontwikkeling.

Ook dit is zo’n zaak. De belanghebbende kwam een proceskostenvergoeding toe voor zowel de fase van bezwaar als beroep en hoger beroep. De omvang van die vergoeding moet worden berekend op basis van het welbekende forfait als geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitkomst van die forfaitaire berekening hangt mede af van het gewicht van de zaak. Hoe groter het gewicht, hoe hoger de vergoeding.

Het Hof heeft het gewicht van de zaak voor de bezwaarfase uiteindelijk op dezelfde omvang gesteld als die in beroep en hoger beroep. Daarbij miskennend dat in de bezwaarfase meer punten in geschil waren, zodat aan die fase meer gewicht moet worden toegekend. De Hoge Raad herstelt dit foutje en doet de zaak gelukkig zelf af.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
20 september 2019
Rolnummer
19/00864
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1314
Auteur(s)
Jits Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2019/2127
Aflevering
26 september 2019
Judoreg
NFB2752
bwbr0005537&artikel=7:15,bwbr0006358&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina