Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is in Nederland actief op het gebied van de productie en verkoop van elektriciteit. X exploiteerde in 2013, 2014 en 2015 onder meer een kolencentrale. Als brandstof voor de kolencentrale werd hoofdzakelijk steenkool gebruikt. De kolen die in de kolencentrale werden gebruikt, werden ingevoerd van buiten de Europese Unie.

X is belastingplichtig voor de kolenbelasting. Zij heeft over de tijdvakken januari 2013 en februari 2013 en over de periode januari 2014 tot en met juni 2015 op aangifte bedragen aan kolenbelasting voldaan.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het afschaffen per 1 januari 2013 van de vrijstelling voor kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in strijd is met artikel 14, lid 1, onderdeel a, Richtlijn Energiebelastingen.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad acht dat gegrond. De Hoge Raad verwijst naar het arrest van 8 juni 2018, 16/01382, ECLI:NL:HR:2018:863 (r.o. 2.3 tot en met 2.5).

X heeft voor het Hof betoogd dat de heffingsgrondslag waarover kolenbelasting is geheven (het brutogewicht van de kolen) moet worden verminderd met het in de kolen aanwezige water en de daarin aanwezige as.

Op grond van artikel 42, lid 2, Wbm wordt kolenbelasting berekend over het gewicht van de in de heffing betrokken kolen, uitgedrukt in kilogram. De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling biedt steun voor de opvatting dat in kolen aanwezig water en daarin aanwezige as van deze heffingsgrondslag moeten worden uitgezonderd, aldus de Hoge Raad.

Gelet hierop heeft X geen recht op teruggaaf van kolenbelasting.

Metadata

Rubriek(en)
Milieu- en energieheffingen
Belastingtijdvak
2013-2015
Instantie
HR
Datum instantie
7 juni 2018
Rolnummer
16/05322
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:851
Auteur(s)
Martijn Hoffer
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2018/1373
Aflevering
28 juni 2018
Judoreg
NFB1607
bwbr0007168&artikel=42,bwbr0007168&artikel=44

Naar de bovenkant van de pagina