Onterechte winst- en box 3-correcties n.a.v. boekenonderzoek bij coffeeshop
Rechtbank Den Haag, 9 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(514)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(5)
- Recent(30)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) is vennoot van een coffeeshop. Zijn winstaandeel bedraagt 50%. Tijdens de openingstijden van de coffeeshop, zeven dagen per week van 10-22 uur, worden diverse cannabisproducten verkocht.
In geschil zijn een aan X opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en aanslagen IB/PVV 2017 en 2018. De Inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek winstcorrecties aangebracht en correcties in box 3.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Dit betekent dat voor de jaren 2016 tot en met 2018 geen sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur maakt ook niet aannemelijk dat de door X gehanteerde inkoopprijzen zoals die uit de administratie blijken, te hoog zijn. Hij is niet geslaagd in het bewijs dat voor 2016 tot en met 2018 een te lage winst is aangegeven.
De stelling van de Inspecteur dat sprake is van overtollige liquide middelen die tot het privévermogen van de firmanten moeten worden gerekend, slaagt eveneens niet. Ook de box 3-correcties zijn daarom onterecht. De navorderingsaanslag wordt vernietigd en de aanslagen verminderd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen
eiser, wonende te woonplaats, eiser (gemachtigde: mr. F.J.H.M. Berndsen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 (zaaknummer SGR 23/2651) een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (navorderingsaanslag 2016), alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete en belastingrente.
Verweerder heeft aan eiser aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 (aanslag 2017) en 2018 (aanslag 2018) opgelegd (zaaknummers SGR 23/2652 en SGR 23/2653), alsmede bij afzonderlijke beschikkingen vergrijpboetes en belastingrente.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 maart 2023 de bezwaren gegrond verklaard en de vergrijpboetes voor de jaren 2016 tot en met 2018 verminderd tot elk € 10.000.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024.
Namens eiser is zijn gemachtigde en [naam 1] verschenen.
Namens verweerder zijn [naam 2] , [naam 3] en mr. [naam 4] verschenen.
Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken van [naam 5] (vennoot van eiser) met de zaaknummers SGR 23/2635, SGR 23/2636 en SGR 23/2650.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is vennoot van [bedrijfsnaam 1] V.O.F. (de coffeeshop). Zijn winstaandeel bedraagt 50%. Tijdens de openingstijden van de coffeeshop, zeven dagen per week van 10- 22 uur, worden diverse cannabisproducten verkocht.
2. Eiser heeft op 28 februari 2018 zijn aangifte IB/PVV over het belastingjaar 2016 ingediend. Op 20 november 2020 is de definitieve aanslag IB/PVV 2016, overeenkomstig de aangifte, aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.368. Daarnaast is een bedrag van € 1.549 aan belastingrente in rekening gebracht.
3. Eiser heeft op 15 juli 2019 zijn aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 258.404 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
4. Op 7 januari 2020 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 488.498 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.323.
5. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 tot en met 2019 onderzocht. Hiervan is op 22 maart 2022 een rapport opgemaakt. In het rapport wordt door verweerder onder andere het volgende geconcludeerd:
- de administratie vertoont aanwijsbare (materiële) gebreken;
- het kassaldo volgens de financiële administratie op basis waarvan de belastingaangiften zijn ingediend, is niet het werkelijk kassaldo en kascontrole ontbreekt;
- de betaling van inkopen van de cannabisproducten wordt niet altijd op de juiste datum in de kasadministratie verwerkt;
- uit derdenonderzoeken is gebleken dat niet alle facturen zijn geboekt die betrekking hebben op de inkoop van toebehoren zoals hulzen, gripzakjes en tabak;
- in de administratie zijn facturen aangetroffen die betrekking hebben op de inkoop van toebehoren zoals, hulzen, gripzakjes en tabak die niet afkomstig kunnen zijn van de op de factuur vermelde leverancier en ook overigens niet te herleiden zijn tot de persoon die ze wel uitgereikt heeft;
- de verantwoorde omzet tijdens de gecontroleerde jaren is significant lager dan mag worden verwacht op basis van de bij waarneming ter plaatse (WTP’s) verzamelde gegevens;
- de brutowinstmarges zijn significant lager dan mag worden verwacht op basis van branchegegevens en de gehanteerde verkoopprijzen. Redelijk is om uit te gaan van een brutowinstmarge van 80%;
- er is geen toereikende controle mogelijk op de kasstromen binnen de onderneming;
- de omzet van de cannabisproducten wordt niet volledig verantwoord;
- het is aannemelijk dat tenminste 1/3 van de werkelijk behaalde omzet niet werd verantwoord.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn vervolgens winstcorrecties aangebracht en correcties in het box 3 inkomen van eiser.
6. Bovengenoemd boekenonderzoek heeft er onder meer toe geleid dat ter behoud van rechten op 30 september 2021 een aanslag IB/PVV 2017 aan eiser is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 427.331 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.468. Daarnaast is een bedrag van € 10.943 aan belastingrente in rekening gebracht en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 43.921.
7. Bij brief van 11 januari 2022 heeft verweerder aangekondigd ter behoud van rechten een aanslag IB/PVV 2018 en een vergrijpboete aan eiser te gaan opleggen. Deze aanslag is 10 maart 2022 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 806.153 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.323. Hierbij is een bedrag van € 16.891 aan belastingrente in rekening gebracht en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 71.472.
8. Met dagtekening 3 mei 2022 is de navorderingsaanslag 2016 aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 335.907 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.797. Daarnaast is een bedrag van € 15.303 aan belastingrente in rekening gebracht en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 40.912.
7. Bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023 zijn de vergrijpboeten van de navorderingsaanslag 2016 en de aanslagen 2017 en 2018 verminderd tot een bedrag van € 10.000.
Geschil
10. In geschil is of de navorderingsaanslag 2016 en de aanslagen 2017 en 2018 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarnaast zijn de boetebeschikkingen en de in rekening gebrachte belastingrente in geschil.
11. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken
Beoordeling van het geschil
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser gelet op de substantiële verschillen tussen de berekende omzet uit het rapport boekenonderzoek en de in de jaarrekeningen verantwoorde omzet c.q. de aangegeven winst en gecorrigeerde winst niet de vereiste aangiften IB/PVV over de jaren 2016 tot en met 2018 heeft gedaan. Volgens verweerder moest eiser zich gelet op de grote afwijkingen bewust zijn geweest dat hij te lage aangiften IB/PVV 2016 tot en met 2018 indiende.
13. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.
14. In het kader van het niet doen van de vereiste aangiften stelt verweerder dat de administratie van eiser ernstige gebreken vertoont met name ten aanzien van het kassaldo en de kascontrole, het verwerken van betalingen in de kasadministratie, het inboeken van inkoopfacturen in de administratie, het kunnen herleiden van facturen naar de leverancier, de verantwoorde omzet in de administratie ten opzichte van de verwachte verantwoorde omzet op basis van de bij de WTP’s verzamelde gegevens en de lagere brutowinstmarges ten opzichte van de branchegegevens en de gehanteerde verkoopprijzen. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan zijn administratieplicht. De administratie kan daarom niet dienen als grondslag voor de winstberekening.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de door eiser gevoerde administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
16. De door verweerder geconstateerde verschillen in de administratie ten aanzien van het saldo liquide middelen zijn zeer gering. Eiser heeft erkend dat gedurende de jaren 2016-2018 per vergissing één factuur wel op de dagstaat was vermeld, maar niet in het kasboek als kosten is afgeboekt. Dit betreft een factuur van ABK gedateerd 9 april 2018 ten bedrage van € 2.393,37. Verweerder heeft voorts met betrekking tot het jaar 2018 gewezen op een vijftal handgeschreven facturen van [bedrijfsnaam 2] ( [bedrijfsnaam 2] ) die zich volgens verweerder in de administratie van eiser bevinden. Deze kosten heeft eiser ten onrechte in de zijn administratie opgenomen, aldus verweerder. Verweerder heeft gesteld dat C tijdens derdenonderzoek heeft verklaard geen handgeschreven facturen te verstrekken. Verweerder heeft echter geen afschriften van deze facturen overgelegd en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat een derdenonderzoek bij C heeft plaatsgevonden. In zijn mail van 22 maart 2022 heeft verweerder aan gemachtigde van eiser bericht dat er op dat moment geen aanleiding was om een derdenonderzoek bij [bedrijfsnaam 2] in te stellen en dat daarom niet op het verzoek van gemachtigde van eiser kan worden ingegaan om genoemde facturen te overleggen. Eiser heeft in bijlage 5 van zijn bezwaarschrift een vijftal handgeschreven facturen van [bedrijfsnaam 2] met andere dagtekening overgelegd. Ook heeft hij de betreffende dagstaten overgelegd waarop deze kosten zijn verantwoord. Bovendien heeft eiser geloofwaardig verklaard dat een vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 2] , die voorheen een eigen soortgelijke onderneming voerde, de gekochte toebehoren heeft verkocht aan eiser en daartoe handgeschreven facturen heeft uitgereikt.
17. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat niet de juiste omzet in de administratie is verantwoord gewezen op de WTP’s gedurende de jaren 2016, 2018 en 2019. Gedurende het jaar 2016 heeft één WTP plaatsgevonden. De rechtbank acht één WTP volstrekt onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat niet de juiste omzet in de administratie is verantwoord. Voor het jaar 2017 is in het geheel geen sprake geweest van WTP’s. In 2018 hebben zes WTP’s plaatsgevonden. Ook dit aantal acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft in bijlage 3 van het rapport boekenonderzoek een overzicht verstrekt op basis van Google maps waaruit volgens verweerder de piekuren qua bezoekersaantallen blijken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit overzicht niet geconcludeerd worden dat eiser niet de juiste omzet heeft verantwoord. Uit het overzicht blijkt immers onder meer niet op welke locatie het betrekking heeft en wanneer deze metingen hebben plaatsgevonden.
18. Het (overigens zeer laat in de procedure ingenomen) standpunt van verweerder dat de hoeveelheid ingekochte softdrugs en de hiervoor betaalde bedragen niet te controleren zijn, wordt veroorzaakt door het gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs in Nederland. Van eiser kan in dat verband niet verwacht worden dat hij inkoopfacturen ter zake van de inkoop van softdrugs vastlegt in zijn administratie. De administratie bevat alle informatie over de inkoop; het controlerapport vermeldt: “De inkopen worden genoteerd op de dagstaat en vervolgens verwerkt in kasboek en een voorraadadministratie. Beide worden in Excel bijgehouden. Genoteerd worden de datum van inkoop, soort, hoeveelheid en inkoopprijs, alsmede – in het kasboek – de datum waarop de inkopen zijn betaald”. Hiermee zijn alle gegevens over de inkoop vastgelegd in de administratie. De rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Dit betekent dat voor de jaren 2016 tot en met 2018 geen sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast
19. Verweerder heeft op basis van het rapport BOOM aangenomen dat eiser een brutowinstmarge van 80%-85% kan halen. De door eiser gehanteerde lagere brutowinstmarges tussen de 67,9% en 75,4% zijn volgens verweerder dan ook niet reëel. Dit standpunt van verweerder slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de softdrugs bij vaste tussenhandelaren inkoopt. Eiser heeft erop gewezen dat het succes van zijn coffeeshop voor een groot deel te danken is aan de constante hoge kwaliteit van het verhandelde. Door de inkoop bij vaste tussenhandelaren wordt dit gegarandeerd. Hierdoor is de brutowinstmarge van eiser lager dan de vermelde brutowinstmarges in het Boom rapport. Het Boom rapport ziet bovendien op door hennepkwekerijen gerealiseerde verkoopprijzen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in een ontnemingsprocedure. Deze prijzen liggen per definitie lager dan de door eiser betaalde inkoopprijzen bij een tussenhandelaar. Verweerder maakt met de verwijzing naar het Boom rapport niet aannemelijk dat de door eiser gehanteerde inkoopprijzen zoals die uit de administratie blijken te hoog zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder ten onrechte in de veronderstelling verkeert dat een tussenhandelaar aan eiser informatie zou willen verstrekken over de door hem gehanteerde handelsmarges. Verweerder is niet geslaagd in het bewijs dat voor 2016 tot en met 2018 een te lage winst is aangegeven.
20. Verweerder heeft in de navorderingsaanslag 2016 en de aanslagen 2017 en 2018 correcties doorgevoerd in het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van eiser. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat er een te hoog kassaldo gedurende die jaren werd aangehouden en dat sprake is van overtollige liquide middelen die tot het privé vermogen van de firmanten moeten worden gerekend. Eiser heeft verklaard dat een hoger kassaldo in de onderneming werd aangehouden in verband met een toekomstige verbouwing. Deze verbouwingsplannen zijn er nog steeds, maar zijn in verband met onderhavige procedures op de langere termijn geschoven. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en is van oordeel dat verweerder ten onrechte het inkomen uit sparen en beleggen van eiser heeft verhoogd.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond. Er is geen grond voor navordering over 2016 en evenmin voor het afwijken van de aangiften over 2017 en 2018 of het opleggen van een boete. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag 2016 en de boetebeschikkingen vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, de aanslagen over 2017 en 2018 verminderen.
Proceskosten
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 alsmede de daarbij behorende rentebeschikking en boetebeschikking;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2017 overeenkomstig de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 258.404 en vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 overeenkomstig de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 488.498 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.323 en vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2017 en 2018;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht