Compromis WOZ-waarde; immateriële schadevergoeding ten onrechte gematigd
Hof Den Haag, 22 oktober 2024
Samenvatting
In deze zaak hebben partijen ter zitting van Hof Den Haag bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de WOZ-waarde van de woning van X (belanghebbende). Voorts wordt overeenkomstig het compromis aan X een bedrag van € 3.561 aan proceskosten voor alle fasen van het geding en betaalde griffierechten vergoed.
Dan is nog in geschil of een hogere vergoeding van immateriële schade dient te worden toegekend.
Voor de door Rechtbank Rotterdam gekozen variant tot matiging van het tarief van € 500 naar € 50 biedt de huidige jurisprudentie naar het oordeel van het Hof geen ruimte. Omdat de overschrijding van de redelijk termijn afgerond 4,5 jaar bedraagt, heeft X – met inachtneming van het door de Hoge Raad in het arrest van 14 juni 2024 (22/04592, ECLI:NL:HR:2024:853, NLF 2024/1413, met noot van Nent) geformuleerde overgangsrecht – recht op een vergoeding van immateriële schade van (9 × € 500) € 4.500.
BRON
Uitspraak van 22 oktober 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 31 juli 2023, nummer ROT22/1054.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2016 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 824.000 (de beschikking). Met de beschikking is onder meer in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (eigenaar) van de gemeente Rotterdam (de aanslag).
1.2. De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 450 en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 oktober 2024. Partijen zijn verschenen.
Feiten
2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een tussenwoning van het bouwjaar 1921 in de buurt […] . De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 317 m2 en de kadastrale grondoppervlakte bedraagt ongeveer 210 m2.
Geschil in hoger beroep en conclusie van partijen
3.1. Partijen hebben ter zitting van het Hof bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over wat hen verdeeld heeft gehouden met betrekking de waarde van de woning, inhoudende dat die waarde dient te worden vastgesteld op € 740.000, dat de aanslag dienovereenkomstig dient te worden verminderd, en dat aan belanghebbende een bedrag van € 3.561 aan proceskosten voor alle fasen van het geding alsmede de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten dienen te worden vergoed.
3.2. Het Hof sluit zich aan bij deze gezamenlijke standpunten van partijen.
3.3. Derhalve is in hoger beroep alleen nog in geschil of een hogere vergoeding van immateriële schade dient te worden toegekend dan de Rechtbank heeft gegeven.
3.4. Belanghebbende concludeert tot toekenning van een hogere vergoeding van immateriële schade dan € 50 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden.
3.5. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
Vergoeding van immateriële schade
4.1. Tussen partijen staat vast dat de redelijke termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase samen is overschreden met afgerond 4,5 jaar, waarbij de overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase. De Rechtbank heeft geoordeeld dat aard en omvang van de procedure en de daarbij te verwachten spanning en frustratie bij belanghebbende beperkt is, hetgeen een vergoeding van immateriële schade van € 50 per half jaar rechtvaardigt.
4.2. Belanghebbende stelt zich onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, en 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965, op het standpunt dat de Hoge Raad geen ruimte biedt voor grote verscheidenheid en diversiteit in het kader van een vergoeding van immateriële schade. Hij bestrijdt “dat de spanning en frustratie anders zou kunnen zijn en wordt verondersteld”. De Heffingsambtenaar ziet voor een verdere vergoeding van immateriële schade geen aanleiding aangezien de Rechtbank in haar beslissing de Heffingsambtenaar hiertoe reeds heeft veroordeeld.
4.3. Uit de arresten van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, en 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, in samenhang bezien, leidt het Hof af dat als uitgangspunt voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade een tarief wordt gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Daarvan wordt, behoudens hier niet aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden, alleen afgeweken indien het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000 bedraagt, en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden. In dat geval kan de belastingrechter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Bij dit laatste geldt wel dat de Hoge Raad heeft voorzien in overgangsrecht.
5.4. Voor de door de Rechtbank gekozen variant tot matiging van het tarief van € 500 naar € 50 biedt deze jurisprudentie naar het oordeel van het Hof gelet op het vorenstaande geen ruimte.
5.5. Omdat de overschrijding van de termijn in de onderhavige zaak afgerond 4,5 jaar bedraagt, heeft belanghebbende – met inachtneming van het door de Hoge Raad in r.o. 3.5 van zijn eerdergenoemde arrest van 14 juni 2024 geformuleerde overgangsrecht – recht op een vergoeding van immateriële schade van (9 x € 500 =) € 4.500. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn volledig dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase, zal de Heffingsambtenaar worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Slotsom
5.6. Het hoger beroep is gegrond.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- wijzigt de beschikking in die zin dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 740.000,
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.561,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 4.500, en
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 186 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en S.E. Postema in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Lokale heffingen