Rechtbank Gelderland, 15 april 2022
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(6)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(2)
De moeder (erflaatster) van X (belanghebbende) is op 30 juli 2018 overleden. Zij was in koude uitsluiting gehuwd. In haar testament heeft zij haar echtgenoot onterfd en haar twee kinderen tot enig erfgenaam benoemd.
De vader van X is in de woning van zijn echtgenote blijven wonen en heeft medewerking verlangd van X en haar broer aan de vestiging van een recht van vruchtgebruik op die woning (artikel 4:29 BW). Voordat dit recht van vruchtgebruik was gevestigd, is de vader van X ernstig ziek geworden en op 4 juli 2019 aan deze ziekte overleden.
In geschil is of de Inspecteur de aanslag erfbelasting op grond van artikel 53 SW 1956 moet verminderen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen aanleiding is om de aanslag te verminderen. Artikel 53 SW 1956 kent een dubbele toets. Ten eerste moet een wilsrecht zijn uitgeoefend en ten tweede moet als gevolg van de uitoefening van dat wilsrecht een wijziging worden gebracht in de persoon van de verkrijger of het verkregene. Hieraan is niet voldaan.
Een (afgifte)legaat van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie die direct leiden tot een lagere aanslag erfbelasting betreffen andere situaties dan hier aan de orde en zijn hier niet mee te vergelijken.
De Rechtbank heeft geen ruimte om rekening te houden met de specifieke situatie van X. Voor zwaarwegende gevallen van onrechtvaardige aard heeft de staatssecretaris van Financiën de bevoegdheid om een tegemoetkoming te verlenen. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van in de zaak tussen
eiseres, te woonplaats, eiseres (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.
Verweerder heeft op 7 april 2021 aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag erfbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2021 het bezwaar tegen deze aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. De zaak van eiseres is gelijktijdig behandeld met de zaak van haar broer met nummer AWB 21/4941. Namens eiseres zijn haar broer en haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen [naam 1].
1. De moeder van eiseres (erflaatster) is op 30 juli 2018 overleden. Zij was in koude uitsluiting gehuwd. In haar testament heeft zij haar echtgenoot onterfd en haar twee kinderen tot enig erfgenaam benoemd.
2. De nalatenschap van erflaatster bestond uit een eigen woning (de woning), een bank- en spaarrekening, een effectenportefeuille en een hypothecaire schuld. Eiseres heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
3. De vader van eiseres is na het overlijden van erflaatster in de woning blijven wonen. Op 6 december 2018 heeft de notaris een conceptakte voor de vestiging van een recht van vruchtgebruik op de woning ten behoeve van de vader opgesteld. In deze conceptakte staat onder meer het volgende:
4. De vader van eiseres is in januari 2019 onverwacht ernstig ziek geworden en op 4 juli 2019 aan deze ziekte overleden. De voornoemde conceptakte is in de tussenliggende periode niet gepasseerd.
5. De broer van eiseres heeft op 23 november 2020 namens eiseres en hun vader en voor zichzelf aangifte erfbelasting gedaan vanwege het overlijden van erflaatster. Namens hun vader heeft hij een legaat niet vrij van recht aangegeven. Dit legaat is gebaseerd op het levenslange recht van vruchtgebruik op de woning. Hij heeft voor eiseres en zichzelf een erfrechtelijke verkrijging aangegeven die door de toepassing van de vrijstelling voor erfrechtelijke verkrijgingen door kinderen onbelast is.
6. Verweerder heeft op 7 april 2021 aan eiseres de aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 77.406. Hij heeft hierbij geen rekening gehouden met het legaat.
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de aanslag erfbelasting heeft opgelegd. In het bijzonder is in geschil of verweerder deze aanslag op grond van artikel 53 van de Successiewet 1956 (Sw) moet verminderen.
8. Eiseres betoogt dat verweerder de aanslag erfbelasting moet verminderen. De langstlevende heeft immers een beroep gedaan op een wilsrecht, zijnde artikel 4:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is voor de vermindering van de aanslag niet relevant dat het recht van vruchtgebruik niet formeel is gevestigd. De langstlevende en de erfgenamen hebben namelijk materieel invulling gegeven aan het te vestigen recht van vruchtgebruik. Dit blijkt uit het feit dat de langstlevende tot zijn overlijden in de woning is blijven wonen. De erfgenamen kunnen bovendien de woning door het beroep op voornoemd artikel niet overdragen. Zij zijn immers verplicht om mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. Daarnaast wordt bij een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie wel direct rekening gehouden met de waardedruk die van die aanspraak uitgaat.
9. Verweerder stelt dat het recht van vruchtgebruik niet is gevestigd, waardoor er geen aanleiding is om de aanslag erfbelasting te verminderen. Daarnaast stelt hij dat eiseres een verkeerde vergelijking maakt tussen de uitoefening van het wilsrecht van artikel 4:29 van het BW met een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie. Hiervoor is in tegenstelling tot de uitoefening van het voornoemde wilsrecht geen vestigingshandeling nodig om rekening te houden met de waardedruk.
10. De inspecteur heft erfbelasting over de waarde van alles wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.
11. Artikel 53 van de Sw bepaalt dat de inspecteur onder omstandigheden de aanslag erfbelasting vermindert. De inspecteur vermindert de aanslag onder meer indien en voor zover als gevolg van de uitoefening van een wilsrecht voortspruitende uit een op de sterfdag of ten tijde van de verkrijging al bestaande of ontstane rechtsverhouding, wijziging wordt gebracht in de persoon van de verkrijger of in het verkregene.
12. De echtgenoot van de erflater kan op grond van artikel 4:29 van het BW van de erfgenamen medewerking verlangen aan de vestiging van een vruchtgebruik op de woning die door hem, al dan niet met de erflater, ten tijde van het overlijden van de erflater werd bewoond en tot de nalatenschap behoort. Hiervoor is vereist dat de echtgenoot ten gevolge van de uiterste wilsbeschikking van de erflater niet of niet de enig rechthebbende is op die woning.
13. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om de aanslag te verminderen. Artikel 53 Sw kent een dubbele toets. Ten eerste moet een wilsrecht zijn uitgeoefend en ten tweede moet als gevolg van de uitoefening van dat wilsrecht een wijziging worden gebracht in de persoon van de verkrijger of het verkregene. Weliswaar heeft de vader met zijn beroep op artikel 4:29 van het BW een wilsrecht uitgeoefend, maar hierdoor wordt niet automatisch een wijziging in het verkregene van eiseres gebracht. Een recht van vruchtgebruik ontstaat immers pas na vestiging of verjaring.
14. Het bovenstaande oordeel wordt niet anders door het feit dat de erfgenamen verplicht waren om mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. Eiseres heeft betoogd dat zij en haar broer niet de mogelijkheid hadden om de woning vrij over te dragen, omdat zij verplicht waren mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. De rechtbank begrijpt dat zij hierbij doelt op artikel 4:29, tweede lid, van het BW. Op grond van deze bepaling zijn de erfgenamen beschikkingsonbevoegd de woning over te dragen zolang de langstlevende een beroep op het eerste lid van dat artikel kan doen.
15. De vergelijking die eiseres heeft gemaakt tussen de uitoefening van het wilsrecht van artikel 4:29 van het BW en een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie gaat niet op. Een (afgifte)legaat is immers een vorderingsrecht dat krachtens erfrecht ontstaat op het tijdstip van overlijden. In tegenstelling tot het beroep op een wilsrecht wordt op grond van de hoofdregel bij de heffing van erfbelasting rekening gehouden met de waarde van dat vorderingsrecht en niet met het nog te vestigen recht van vruchtgebruik. De legitieme portie is het deel van het vermogen van een erflater waar een legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen aanspraak op kan maken.
16. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiseres en haar vader bij zijn onverwachte ziekbed andere zaken aan hun hoofd hebben gehad dan het passeren van de notariële akte om het recht van vruchtgebruik te vestigen. Dat geldt in dit geval des te meer, omdat eiseres kort daarvoor haar moeder heeft verloren en de langstlevende dus zijn echtgenote. Artikel 53 van de Sw wijkt echter af van de hoofdregel dat de aanslag erfbelasting wordt opgelegd aan de hand van de omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het overlijden van de erflater. Deze bepaling moet daarom beperkt uitgelegd worden. In de uitleg zit, hoe lastig dat ook is, geen ruimte om rekening te houden met de situatie van eiseres. Voor zwaarwegende gevallen van onrechtvaardige aard heeft de staatssecretaris van Financiën de bevoegdheid om een tegemoetkoming te verlenen.
17. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.