Direct naar content gaan

Samenvatting

De staatssecretaris heeft besloten dat hij het cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Den Bosch van 9 juli 2024 (22/1017 en 22/1018, ECLI:NL:GHSHE:2024:2076, NLF 2024/1796, met noot van Werger) intrekt.

In deze zaak oordeelde het Hof dat de weigering van de doorbetaaldloonregeling onterecht was. Het Hof stelde dat de drie bestuurders (A, B en C) via hun persoonlijke houdstervennootschappen werkzaamheden verrichtten voor energiebedrijf X (bv; belanghebbende). Daarbij is het volgens het Hof niet relevant of zij in een privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking staan. Het oordeel van het Hof is gebaseerd op de parlementaire geschiedenis, de overeenkomsten tussen de partijen, en de uitvoering daarvan. Het Hof achtte de situatie van de bestuurders vergelijkbaar met die van vennoten in een vennootschap onder firma, wat in lijn is met de zakelijkheidstoets.

Het Hof oordeelde ook dat er geen doorstootverplichting naar de bestuurders nodig is voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling. Wel moeten de persoonlijke houdstervennootschappen van A, B en C een gebruikelijk loon uitkeren. Dit gebruikelijk loon wordt berekend alsof de werkzaamheden voor X eigenlijk voor de persoonlijke houdstervennootschappen zijn verricht, zoals vastgelegd in artikel 12a Wet LB 1964. Het Hof benadrukte dat het loon bij de persoonlijke holding niet lager mag zijn dan het doorgestorte loon.

Volgens de staatssecretaris heeft het Hof zijn oordeel duidelijk en correct gemotiveerd en is er geen sprake van een onjuiste rechtsopvatting. Gezien de zorgvuldigheid van de uitspraak verwacht de staatssecretaris weinig kans op succes bij de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1 april 2017 t/m 31 mei 2018
Instantie
MvF
Datum instantie
23 september 2024
Rolnummer
2024-00000441267
NLF-nummer
NLF 2024/2367
Aflevering
22 oktober 2024
bwbr0002471&artikel=32d,bwbr0002471&artikel=32d

Naar de bovenkant van de pagina