Direct naar content gaan

Samenvatting

P (GmbH; Oostenrijk) exploiteert een binnenspeeltuin. In 2019 heeft P de vergoeding voor haar diensten (toegangsgelden voor de binnenspeeltuin) onderworpen aan het normale Oostenrijkse btw-tarief van 20%. In werkelijkheid gold voor deze diensten in het betrokken belastingjaar 2019 het verlaagde btw-tarief van 13%. P heeft haar btw-aangifte voor 2019 gecorrigeerd om de te veel betaalde btw van het Finanzamt terug te krijgen. Het Finanzamt heeft dat geweigerd.

De verwijzende rechter heeft in een procedure hierover aan het HvJ verzocht om uitlegging van artikel 203 Btw-richtlijn. Dit artikel schrijft voor dat eenieder die btw factureert, deze btw verschuldigd is.

A-G Kokott geeft het HvJ in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

  1. Degene die een factuur heeft uitgereikt, is de btw niet overeenkomstig artikel 203 Btw-richtlijn verschuldigd indien de afnemers van de diensten eindverbruikers zijn die geen recht op aftrek van voorbelasting hebben. Daarentegen ontstaat een belastingschuld voor zover er ook belastingplichtigen onder de ontvangers van de facturen waren. Het aandeel van deze facturen moet in voorkomend geval worden geschat.
  2. De beginselen van evenredigheid en neutraliteit vereisen een mogelijkheid tot herziening van de btw-schuld. De verplichting om een correctie toe te staan bestaat, ongeacht of het daardoor ontstane gevaar voor verlies van belastinginkomsten is uitgeschakeld, indien de opsteller van de factuur te goeder trouw heeft gehandeld. Als hij niet te goeder trouw heeft gehandeld, is de uitschakeling van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten een dwingende voorwaarde. Daartoe moet in beginsel de factuur worden gecorrigeerd. Kan de opsteller van de factuur dit niet, dan komt deze onmogelijkheid voor zijn risico. De belastingschuld krachtens artikel 203 Btw-richtlijn blijft dan bestaan.
  3. De omstandigheid dat de prijs die de eindverbruikers hebben betaald, onjuist was berekend (omdat het btw-aandeel erin te hoog was en zodoende de winstmarge te laag), staat niet in de weg aan een herziening van de belastingschuld krachtens artikel 203 Btw-richtlijn. Voor zover een zogenoemde vaste vergoeding (vaste prijs) was overeengekomen, is er hoe dan ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de belastingplichtige.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
7 september 2022
Rolnummer
C‑378/21
ECLI
ECLI:EU:C:2022:657
Auteur(s)
Jeroen Bijl
EY
NLF-nummer
NLF 2022/1878
Aflevering
29 september 2022
Judoreg
NFB5236
celex32006l0112&artikel=203,celex32006l0112&artikel=203

Naar de bovenkant van de pagina