Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen
belanghebbende, uit woonplaats, belanghebbende, (gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.
Procesverloop
De gesteld gemachtigde heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 februari 2022 (de uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant, die het beroepschrift heeft doorgezonden naar rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat deze bevoegd is het beroepschrift te behandelen. Het beroep ziet op de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Overwegingen
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
De gesteld gemachtigde heeft bij het beroepschrift geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is beroep in te stellen namens belanghebbende. De rechtbank heeft bij brief van 20 april 2022 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 23 mei 2022 en nogmaals bij aangetekende brief van 15 juni 2022 met een laatste termijn van twee weken. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL zijn de brieven afgehaald op een afhaallocatie van PostNL.
De gesteld gemachtigde heeft binnen die termijn geen machtiging ingediend. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst verder het verzoek om immateriëleschadevergoeding af, aangezien de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 16 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.