Bewijslastsanctie niet proportioneel; WOZ-waarde niet te hoog vastgesteld
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 8 januari 2025
Samenvatting
X (belanghebbende) stelt dat de waarde van zijn woning op waardepeildatum 1 januari 2022 maximaal € 350.000 is. De Heffingsambtenaar verdedigt de beschikte waarde van € 390.000.
De Inspecteur heeft in de bezwaarfase een informatiebeschikking genomen. Deze staat onherroepelijk vast, zodat de bewijslastverdeling verschuift. De bewijslastsanctie is in het onderhavige geval volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant echter niet proportioneel. De door de Heffingsambtenaar verzochte informatie kan namelijk niet bijdragen aan de beoordeling van het in geschil zijnde punt van de ligging van de woning.
Het voorgaande betekent dat de bewijsverdeling in deze zaak niet wijzigt en dat de Heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de beschikte waarde niet te hoog is.
X stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de onder-gemiddelde ligging van de woning, vanwege een naast de woning gelegen school met bijbehorend schoolplein. In het door de Heffingsambtenaar overgelegde taxatieverslag is de ligging van de woning gewaardeerd op factor 2. X heeft niet (gemotiveerd) betwist dat een waardering van factor 2 voor de ligging nog te hoog is.
Het beroep is daarom ongegrond.
BRON
Uitspraak in de zaak tussen:
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: gemachtigde),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 december 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 390.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende voor het jaar 2023 ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag OZB) van de gemeente Waalwijk opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 uitgevaardigd. Belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op 14 december 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de waardebeschikking en aanslag OZB ongegrond verklaard.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de heffingsambtenaar mr. [naam].
Feiten
2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning met een woonoppervlakte van 100 m², een losse garage van 28 m² en een dakkapel van 2 m². De woning ligt op en perceel van 365 m².
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard en vervolgens of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 350.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de beschikte waarde van € 390.000.
3.1. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Deze bepaling strekt zich niet uit tot de overige aanslagen op het aanslagbiljet van 31 januari 2023. Omdat belanghebbende tegen deze aanslagen geen gronden heeft aangevoerd, blijven die buiten de beoordeling.
3.2. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omkering en verzwaring van de bewijslast?
4. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de beoordeling van het bezwaar tegen de WOZ-beschikking aan belanghebbende om informatie gevraagd. Belanghebbende heeft deze informatie niet verstrekt waarna de heffingsambtenaar een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 heeft uitgevaardigd. Belanghebbende heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de informatiebeschikking waardoor deze op 30 augustus 2023 onherroepelijk is geworden.
4.1. Het rechtsgevolg van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is dat de bewijslastverdeling wijzigt: deze verschuift van de heffingsambtenaar naar belanghebbende en wordt verzwaard, hierna aangeduid als de bewijslast-sanctie. Dat houdt in dat een vermoeden van juistheid (in dit geval) de WOZ-beschikking als uitgangspunt dient. Belanghebbende heeft vervolgens de bewijstaak om te doen blijken dat en in hoeverre de WOZ-beschikking onjuist is.
4.2. Het voorgaande is slechts anders als de consequentie van de bewijslast-sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de bewijslast-sanctie vanwege het feit dat een of meer vragen niet of onjuist beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag niet van belang kan zijn. In dat kader is het ook relevant om te beoordelen in hoeverre de bewijslast-sanctie proportioneel is voor alle aan de waarde ten grondslag liggende factoren, terwijl niet elke factor in geschil is.
4.3. De rechtbank oordeelt dat in deze zaak de bewijslast-sanctie niet proportioneel is en overweegt daartoe als volgt. Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met – zo naar belanghebbende stelt – de onder-gemiddelde ligging van de woning. De waarde van de woning ligt weliswaar als geheel ter beoordeling aan de rechtbank voor, maar de gevolgen van een onherroepelijke informatiebeschikking zijn dermate verstrekkend dat het toepassen daarvan op alle onderdelen van de waardebepaling in dit geval onevenredig is. De door de heffingsambtenaar verzochte informatie kan namelijk niet bijdragen aan de beoordeling van het in geschil zijnde punt van de ligging. De verwijzing van de heffingsambtenaar naar de uitspraak van de rechtbank kan hem niet baten, omdat in deze zaak zich de uitzondering voortdoet dat de consequentie van de gewijzigde bewijslastverdeling niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie en belanghebbende dit ook heeft aangevoerd. Het hiervoor overwogene betekent dat de bewijsverdeling in deze zaak niet wijzigt en dus dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de beschikte waarde niet te hoog is.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
5.1. De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Beoordeling van de WOZ-waarde
5.3. Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de onder-gemiddelde ligging van de woning, vanwege een naast de woning gelegen school met bijbehorend schoolplein. Belanghebbende stelt dat de ligging van de woning maximaal op factor 2 kan worden gewaardeerd. De rechtbank constateert dat in het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatieverslag de ligging van de woning is gewaardeerd op factor 2. Belanghebbende heeft niet (gemotiveerd) betwist dat een waardering van factor 2 voor de ligging nog te hoog is. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verminderende ligging van de woning en dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 8 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.