Hoger beroep in WOZ-zaak alleen gegrond wegens schending artikel 40 Wet WOZ
Hof Den Haag, 2 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(86)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(21)
Samenvatting
In deze WOZ-zaak oordeelt Hof Den Haag dat de Heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld door niet de onderbouwing van de indexeringspercentages aan X (belanghebbende) toe te zenden in de bezwaarfase.
Rechtbank Den Haag had het beroep gegrond moeten verklaren. De Heffingsambtenaar wordt in verband hiermee veroordeeld tot vergoeding van de kosten van X voor het geding in beroep en hoger beroep en tot vergoeding van het door X betaalde griffierecht.
Het Hof oordeelt verder onder meer dat de Heffingsambtenaar in beroep opnieuw de waarde mag onderzoeken en dan die verkopen mag aanvoeren die hem op dat moment van het geding het beste voorkomen. De Heffingsambtenaar heeft voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt om de conclusie te kunnen trekken dat de door hem voorgestane waarde van € 549.000 van de woning niet te hoog is.
Het hoger beroep is voor wat betreft de toepassing van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gegrond. Voor het overige is het ongegrond.
BRON
Uitspraak van 2 juli 2024 in het geding tussen X, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: G. Gieben) en de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 januari 2023, nummer SGR21/7168.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats 1] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 548.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 136 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 mei 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning, gebouwd in 1976. De inhoud van de woning is ongeveer 450 m3 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 655 m2.
2.2.1. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde in beroep een taxatieverslag en een nieuwe matrix overgelegd. Daarin is de waarde van de woning op de waardepeildatum bepaald op € 549.000. In de matrix zijn gegevens van de woning en van verkooptransacties van vier naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen opgenomen, te weten [adres 2] te [woonplaats 1] , [adres 3] te [woonplaats 2] , [adres 4] te [woonplaats 3] en [adres 5] te [woonplaats 3] (de vergelijkingsobjecten). De matrix bevat onder meer de volgende gegevens:
Adres |
[adres 1] |
[adres 2] |
[adres 3] |
[adres 4] |
[adres 5] |
Soort object |
Vrijstaand |
Vrijstaand semi-bungalow |
Vrijstaand |
Vrijstaand semi bungalow |
Vrijstaand |
Bouwjaar |
1976 |
1972 |
1973 |
1978 |
1977 |
Bruto inhoud hoofdgebouw |
450 m³ |
540 m³ |
480 m³ |
500 m³ |
480 m³ |
Grond |
655 m2 |
760m2 |
555 m2 |
728 m2 |
732 m2 |
Bijgebouwen |
Tuinhuis /blokhut |
Garage aangebouwden berging/ schuur |
Garage aangebouwd en berging/ schuur/ carport balkon/terras |
Garage vrijst./berging/ Schuur/dak-kapel 2x overkapping/ Tuinhuis groot |
Serre/ berging/ schuur/car-port/dak-kapel/zonnepanelen/tuinhuis |
Transactiedatum |
20-02-2020 |
19-07-2019 |
19-12-2019 |
19-10-2018 |
|
Transactieprijs |
€ 560.000 |
€ 525.000 |
€ 575.000 |
€ 555.000 |
|
Corr. naar wpd |
€ 554.566 |
€ 542..920 |
€ 576.465 |
€ 609.837 |
|
Ligging |
6 gemiddeld |
6 gemiddeld |
6 gemiddeld |
6 gemiddeld |
6 gemiddeld |
Onderhoudstoestand |
3 gemiddeld |
2 onder-gemiddeld |
3 gemiddeld |
2 onder-gemiddeld |
2 onder-gemiddeld |
Kwaliteit/luxe |
3 gemiddeld |
2 onderge-middeld |
3 gemiddeld |
2 onder-gemiddeld |
3 gemiddeld |
Voorzieningen |
3 gemiddeld |
2 onder gemiddeld |
3 gemiddeld |
3 gemiddeld |
3 gemiddeld |
Waarde woning |
€ 235.954 (€ 524 p/m³) |
€ 242.899 (€ 450 p/m³3 |
€ 262.904 (€ 548 p/m³) |
€ 257.151 (€ 514 p/m³) |
€ 309.635 (€ 645 p/m³ |
Waarde bijgebouwen |
€ 49.920 |
€ 22.667 |
€ 29.391 |
€ 33.833 |
€ 27.452 |
Totale waarde 1-1-2020 |
€ 549.000 |
€ 554.566 |
€ 542.920 |
€ 576.465 |
€ 609.837 |
2.2.2. De verkoopcijfers zijn gecorrigeerd met de gemiddelde waardestijging van woningen binnen de gemeente Westland tussen de waardepeildatum en de datum van levering. Uit de matrix volgt dat de Heffingsambtenaar correcties heeft toegepast voor kwaliteit, onderhoud en voorzieningen indien aan de objecten voor de desbetreffende eigenschap geen ‘3’ = gemiddeld is toegekend. Elk punt dat afwijkt van het cijfer 3 leidt tot een verlaging respectievelijk verhoging van de m3-prijs. De grond is gewaardeerd aan de hand van grondstaffels en liggingsstaffels die zijn opgenomen in de matrix. De liggingsstaffels zijn toegekend aan de hand van codes waar bij de codes lager dan 6 een verlaging van de waarde met een correctiepercentage wordt toegepast en boven 6 een verhoging van de waarde. Een en ander leidt tot een gemiddelde prijs per m³ van de vergelijkingsobjecten van € 539. Bij de waardebepaling is voor de woning € 524 per m3 gehanteerd. De Heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd van de ligging van de vergelijkingsobjecten. Deze zijn - met uitzondering van de woning [adres 3] - aan de achterzijde (en vaak nog aan de zijzijde) omringd door kassencomplexen. De woning [adres 3] grenst aan (de zijzijde aan) een tweedehandsautobedrijf met buiten geparkeerde auto’s.
2.2.3. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde van de woning voorts (in beroep) de lijst met woningen die in de gemeente zijn gelegen overgelegd waarvan de verkoopcijfers zijn gebruikt om de indexcijfer te bepalen. De verkoopgegevens zijn in een bolletjesgrafiek neergezet.
2.3. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 20 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
2.4. De Heffingsambtenaar heeft tijdens de bezwaarfase op 31 maart 2021 aan belanghebbende een taxatieverslag van de woning en een matrix met vergelijkingsverkopen verstrekt. De matrix vermeldt de gehanteerde grondstaffels en de liggingsstaffels alsmede de VLOK-coderingen. De Heffingsambtenaar heeft niet de onderbouwing van de indexeringscijfers verstrekt. Deze hebben wel ter inzage gelegen voor het hoorgesprek dat in augustus 2021 heeft plaatsgevonden. In de procedure bij de Rechtbank zijn deze door belanghebbende gevraagde stukken aan belanghebbende verstrekt (zie 2.2.3).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ door belanghebbende niet de door hem gevraagde gegevens te verstrekken en of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 450.000 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. Tevens concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Toezendplicht
5.1.1. Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156).
5.1.2. Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar ten onrechte niet alle door hem in de bezwaarfase verzochte gegevens heeft verstrekt, zodat in strijd is gehandeld met artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Niet in geschil is dat alleen de onderbouwing van de indexcijfers pas in beroep is verstrekt en dat deze gegevens een rol hebben gespeeld bij het bepalen van de vastgestelde waarde van de woning.
5.1.3. Gelet op de onder 2.3 weergegeven inhoud van het verzoek van belanghebbende was zijn verzoek voldoende specifiek. De Heffingsambtenaar heeft in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehandeld door niet de onderbouwing van de indexeringspercentages aan belanghebbende toe te zenden in de bezwaarfase. Dat de Heffingsambtenaar de overige gevraagde gegevens, waaronder de grondstaffels en de indeling van de VLOK-coderingen, wel heeft toegezonden alsmede de matrix en een taxatieverslag heeft opgemaakt doet daar niet aan af.
5.1.4. De Rechtbank had het beroep daarom gegrond moeten verklaren. In zoverre is het hoger beroep gegrond. De Heffingsambtenaar wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van de kosten van belanghebbende voor het geding in beroep en hoger beroep en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Motivering uitspraak op bezwaar
5.2.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Belanghebbende doelt hierbij op schending van artikel 7:12, lid 1, Awb waarin is bepaald dat een uitspraak op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
5.2.2. Het Hof is van oordeel dat in de uitspraak op bezwaar voldoende is onderbouwd waarom de WOZ-waarde van de woning is gehandhaafd. De Heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag gemaakt en een matrix met vergelijkingsobjecten en de bijbehorende marktgegevens aan belanghebbende toegezonden. In de uitspraak op bezwaar zijn de grieven van belanghebbende en hetgeen daarover bij het horen is gezegd vermeld. De Heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar vervolgens gemotiveerd ingegaan op de grieven die belanghebbende in het bezwaarschrift en tijdens het hoorgesprek heeft aangevoerd en is ingegaan op het taxatierapport van belanghebbende en de door belanghebbende genoemde vergelijkingsobjecten en verkoopgegevens. De uitspraak op bezwaar is niet onzorgvuldig voorbereid. Van schending van het motiveringsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
De WOZ-waarde van de woning
5.3.1. De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.3.2. De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde voor de woning onder meer een taxatieverslag van de woning en in beroep een nieuwe matrix overgelegd. Uit de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
5.4. Voor zover belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar in de beroepsfase zich niet mag beroepen op verkopen van andere vergelijkingsobjecten verwerpt het Hof die stelling. Het staat de Heffingsambtenaar vrij ter ondersteuning van de door hem vastgestelde waarde die vergelijkingsverkopen aan te voeren die hem het beste voorkomen. Daarbij komt dat in de bezwaarfase bij opname van het object is gebleken dat niet alle gebouwde eigendommen (bijgebouwen) in de waardebepaling waren betrokken. De omstandigheid dat de Heffingsambtenaar een nieuwe matrix overlegt levert ook niet een schending van het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ op omdat de Heffingsambtenaar in beroep opnieuw de waarde mag onderzoeken en dan die verkopen mag aanvoeren die hem op dat moment van het geding het beste voorkomen. De daarbij gebruikte gegevens zijn aan belanghebbende toegezonden en belanghebbende heeft hierop in beroep en hoger beroep kunnen reageren. Het levert ook geen schending van de goede procesorde op.
5.5. De Heffingsambtenaar heeft voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt om de conclusie te kunnen trekken dat de door hem voorgestane waarde van € 549.000 niet te hoog is. Het Hof verwijst naar de motivering van de Rechtbank, die het Hof overneemt en mede ten grondslag legt aan zijn oordeel.
5.6. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft gesteld, leidt het Hof niet tot een ander oordeel reeds omdat het hoger beroepschrift geen grieven bevat tegen de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de inhoudelijke waardebepaling.
Slotsom
5.7. Het hoger beroep is voor wat betreft de toepassing van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gegrond. Voor het overige is het ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de beroeps- en de hogerberoepsfase. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.625 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) à € 875 x 1 (gewicht van de zaak) en voor het Hof (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting) à € 875 x 0,5 (gewicht van de zaak). Het Hof heeft gelet op de omstandigheid dat het hoger beroep slechts gegrond is voor wat betreft de schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ, het gewicht van de zaak in hoger beroep op 0,5 vastgesteld (vgl. Richtsnoer proceskostenvergoeding gerechtshoven, par. 1.2.3, letter c, jo. par. 1.2, bijlage bij de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, ECLI:GHDHA:2021:2131).
6.2. Voorts dient de Heffingsambtenaar belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van (€ 49 + € 136 =) € 185 te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bevestigt de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met het beroep en hoger beroep heeft gemaakt, tot een bedrag van in totaal € 2.625; en
- bepaalt dat de Heffingsambtenaar belanghebbende een bedrag van € 185 aan griffierechten zal vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 2 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.