Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Aan X zijn navorderingsaanslagen opgelegd in het kader van het Bank Zonder Naam project.
Op het cassatieberoep van X oordeelt de Hoge Raad dat bij de berekening van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bij samenhangende zaken, moet worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
Ook de Staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld op twee punten.
Het eerste punt betreft het oordeel van het Hof dat de bewijslast niet had mogen worden omgekeerd en verzwaard zonder het nemen van een informatiebeschikking in de bezwaarfase.
De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel juist is.
Het tweede punt betreft het oordeel van het Hof dat de Inspecteur voor de relevante jaren de maximale dwangsommen van € 1.260 heeft verbeurd omdat hij door X niet onredelijk laat in gebreke is gesteld.
Het Hof heeft aan zijn beslissing tot het verbeuren van dwangsommen ten grondslag gelegd dat een belanghebbende in beginsel op elk door hem gewenst moment een beroep kan doen op de dwangsombepaling. Dat oordeel is onjuist, oordeelt de Hoge Raad.
Ingevolge artikel 4:17, lid 6, letter a, Awb is geen dwangsom verschuldigd indien het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld. De vraag of daarvan sprake is moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.
De zaak is op dit punt verwezen naar Hof Den Bosch.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2003-2008
Instantie
HR
Datum instantie
12 november 2015
Rolnummer
14/01722
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:3293

Naar de bovenkant van de pagina