In deze strafzaak acht de strafkamer van Hof Den Bosch ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte en witwassen.
De verdachte was werkzaam als autohandelaar. Hij heeft vijf valse inkoopfacturen die te maken hadden met grootschalige btw-fraude in zijn administratie laten opnemen en daarmee (een deel van) zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt. Voorts heeft de verdachte een onjuiste aangifte omzetbelasting laten doen. Bij die aangifte is voor een bedrag van € 207.371 aan voorbelasting in aftrek genomen, terwijl de verdachte daartoe niet gerechtigd was. Dat bedrag is vervolgens door de verdachte witgewassen, doordat hij dat bedrag – dat zich heeft vermengd met het overige aanwezige banksaldo – voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt.
De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 125 uren subsidiair 62 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
Met dit vonnis komt de verdachte goed weg. Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de verdachte, rekening houdend met een forse overschrijding van de redelijke termijn, veroordeeld tot 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
BRON
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002537-19
Uitspraak : 17 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 juli 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-996007-10 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1961,
volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep wonende te:
[woonplaats] (Spanje, provincie [provincie] ),[woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de dagvaarding partieel nietig verklaard, namelijk voor zover die betrekking heeft op de onder feit 1 vermelde zinsnede ‘en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)’, het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, de verdachte ter zake van het onder feit 4 sub A bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging, de overige bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als:
‘deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, van welke organisatie hij leider is’ (feit 1);
‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 2);
‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ (feit 3) en
‘medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen’ (feit 4),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het in de tenlastelegging onder feit 3 impliciet cumulatief opgenomen strafbare verwijt met betrekking tot het onjuist doen van aangifte omzetbelasting over september 2006. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Tegen het vonnis is bij akte van 7 augustus 2019 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 te Veen, gemeente Aalburg en/of in de gemeente(n) Heusden en/of Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Oud-Beijerland en/of Sliedrecht en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Spanje (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte, en/of- [medeverdachte 1] en/of- [medeverdachte 2] en/of- [medeverdachte 3] en/of- [medeverdachte 4] en/of- [autobedrijf 1] B.V. en/of- [medeverdachte 5] en/of- [autobedrijf 2] B.V. en/of- [medeverdachte 6] en/of- [autobedrijf 3] B.V. en/of- [medeverdachte 7] en/of- [autobedrijf 4] B.V. ( [autobedrijf 4] 2) en/of [autobedrijf 4] B.V. (per 22-01-2009) en/of- [autobedrijf 4] B.V. ( [autobedrijf 4] 3) en/of- [medeverdachte 8] en/ofeen of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en),welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:- het plegen van valsheid in geschrift (art. 225, lid 1 WvSr) en/of- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 2 AWR) en/of- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1 AWR) en/of- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 1 sub d en sub e jo. art. 69 lid 1 AWR) en/of- witwassen van (een) geldbedrag(en) (art. 420ter, art. 420bis Sr),zulks terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter en/of leider en/of bestuurder was;
2.hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 te Veen, in de gemeente Aalburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (een deel van) de (bedrijfs)administratie van zijn, verdachtes, onderneming, handelend onder de naam [autobedrijf verdachte] , zijnde (dat deel van) de (bedrijfs)administratie voornoemd, (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt en/of doen en/of laten opnemen en/of verwerken, (circa) 1475 valse of vervalste inkoopfacturen en/of (circa) 1184 valse en/of vervalste verkoopfacturen, althans een (groot) aantal valse of vervalste (inkoop- en/of verkoop)facturen, waaronder* 3, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode 1 juni 2006 tot en met 31 december 2006 (te weten: F/2527, F/2528 en/of F-2536), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 1] en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 4, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de maand oktober 2006 (waaronder F/2529 en/of F/2530), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 2] en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 3, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode maart 2006 tot en met maart 2007 (waaronder F/2511, F/2503 en/of F/1512), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 3] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 6, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van januari 2007 tot en met juli 2007 (waaronder F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en/of F/2155), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 4] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode juli 2007 tot en met april 2008 (waaronder F/1708, F/1976, F/1898 , F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en/of F/1869), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 5] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 2, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode april 2008 tot en met mei 2008 (waaronder F/2431 en/of F/2441), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 6] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode mei 2008 tot en met februari 2009 (waaronder F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en/of 1599), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van (ZAP) [onderneming 7] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van februari 2009 tot en met september 2009 (waaronder F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en/of F/1460), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 8] B.V. (h.o.d.n. [onderneming 8] ) en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van juli 2009 tot en met december 2009 (waaronder F/1244, F/1307, F/1316 en/of F/2335), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 9] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van december 2009 tot en met november 2010 (waaronder F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en/of F/2266), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [onderneming 10] B.V. en (telkens) gericht aan [autobedrijf verdachte] en/of* 8, in elk geval een of meer (verkoop)facturen, uit de periode van augustus 2006 tot en met november 2008 (waaronder F/3391, F/3389, F/3416, F/3400, F/3570, F/4012, F/4464 en/of F/4560), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [autobedrijf verdachte] en (telkens) gericht aan [autobedrijf 1] B.V. en/of* 10, in elk geval een of meer (verkoop)facturen, uit de periode januari 2009 tot en met december 2010 (waaronder F/3731, F/4960, F/5249, F/5322, F/5420, F/5439, F/6782, F/6855, F/6889 en/of F/7006), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [autobedrijf verdachte] en (telkens) gericht aan [autobedrijf 2] B.V.,terwijl een inkoop van auto's en/of een verkoop van auto's zoals op die facturen vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet tussen die voornoemde onderneming(en) heeft/hebben plaatsgevonden en/of terwijl in werkelijkheid geen sprake was van tussen die ondernemingen overeengekomen transacties zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of terwijl in werkelijkheid sprake was van door die onderneming(en) opgezette (schijn)transacties met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een internationale BTW-fraude) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van omzetbelasting) en/of zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat,zulks met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010 in de gemeente(n) Sprang-Capelle en/of Breda en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), te weten aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam van [verdachte] , als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) over het/de (maandelijkse) aangiftetijdvak(ken)- maanden oktober 2006 tot en met december 2006 en/of- maanden januari 2007 tot en met december 2007 en/of- maanden januari 2008 tot en met december 2008 en/of- maanden januari 2009 tot en met december 2009 en/of- maanden januari 2010 tot en met oktober 2010,onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans doen of laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), toen aldaar (telkens) opzettelijk op/in het/de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Breda en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (langs elektronische weg) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) – zakelijk weergegeven –- (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, en/of- (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag/onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven,terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
4.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 2 april 2006 tot en met 22 oktober 2010 te Veen, gemeente Aalburg, en/of in de gemeente(n) Veghel en/of in Vianen en/of Zundert en/of (elders) in Nederland, en/of in Duitsland en/of in Spanje en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), (uit hoofde van die gewoonte) (telkens) in voornoemde periode van (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de/het navolgende geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en), (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, door:
A)vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 1] ) ten name van [verdachte] (h.o.d.n. [autobedrijf verdachte] ) een (totaal)bedrag groot (circa) € 702.098,00, althans enig(e) geldbedrag(en), in contanten op te nemen en/of laten opnemen en/of pinbetalingen te verrichten en/of te laten verrichten vanaf die bankrekening en/of
B)(een of meer van) de navolgende geldbedrag(en) als kasopname/kasuitgave in het kasboek van (het [autobedrijf verdachte] ) [verdachte] jaar 2008 te boeken en/of te laten boeken met als verantwoording " [onderneming 6] BV" en/of " [onderneming 6] ", terwijl die " [onderneming 6] BV "en/of " [onderneming 6] " als onderneming(en) rechtens niet bestond(en), (het betrof(fen) het/de navolgende geboekte geldbedrag(en) (in euro's):- april 24 58.000,00 en/of- april 25 110.500,00 en/of- april 29 158.250,00 en/of- mei 6 55.050,00 en/of- mei 7 39.000,- mei 8 62.500,00 en/of
C)vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 1] ) ten name van [verdachte] (h.o.d.n. [autobedrijf verdachte] ) een of meer van de navolgende geldbedrag(en) over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een bankrekening(en) ten name gesteld van het/de navolgende (plof)bedrijf/bedrijven, te weten:- in het jaar 2007 naar [onderneming 11] B.V. een (totaal)bedrag groot (circa)€ 12.035.500,00, althans (een) geldbedrag(en), en/of- in het jaar 2008 naar [onderneming 11] B.V. een (totaal)bedrag groot (circa) € 8.304.200,00, althans (een) geldbedrag(en), en/of- in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 naar [onderneming 10] B.V. een (totaal)bedrag groot (circa) € 13.816.350,00, althans (een) geldbedrag(en), en/of- in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 naar [onderneming 12] , een (totaal)bedrag groot (circa) € 2.804.600,00, althans (een) geldbedrag(en), en/of
J)vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 2] ) ten name gesteld van [onderneming 10] B.V. in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een (totaal)bedrag groot (circa) € 8.896.670,00, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Belgische) bankrekening(en) ( [rekeningnummer 3] ) (DEXIA) ten name gesteld van [onderneming 13] BVBA en/of ( [rekeningnummer 4] (ING) ten name gesteld van [onderneming 13] BVBA, en/of
L)vanaf de/een bankrekening ( [rekeningnummer 5] ) ten name gesteld van [onderneming 12] in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 juni 2010:- een (totaal)bedrag groot (circa) € 2.630.700,00, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Duitse) bankrekening ( [rekeningnummer 6] ) ten name gesteld van, althans in gebruik bij, [onderneming 14] (GmbH & Co KG) en/of- een (totaal)bedrag groot (circa) € 59.500,00, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Duitse) bankrekening ( [rekeningnummer 7] ) ten name gesteld van [onderneming 15] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Het onder feit 1 tenlastegelegde, voor zover het de zinsnede ‘en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)’ betreft, behelst naar het oordeel van het hof, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, een onduidelijkheid, aangezien niet duidelijk is op welke (rechts)personen de steller der tenlastelegging doelt. De tenlastelegging is op dit punt in hoger beroep niet anders komen te luiden.
Nu in zoverre niet is voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen voor wat betreft duidelijkheid, is het hof mitsdien van oordeel dat de tenlastelegging, zoals vervat in de inleidende dagvaarding, voor wat betreft voormelde zinsnede, niet voldoet aan de daaraan in artikel 261, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank, de dagvaarding in zoverre nietig verklaren.
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem onder feit 1 ten laste is gelegd terecht ter zake van het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen, terwijl de verdachte daarvan leider was.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat er meer dan voldoende bewijs voorhanden is dat in de tenlastegelegde periode sprake is geweest van een grootschalige BTW-fraude in de autohandel. Die fraude heeft niet anders dan binnen een crimineel samenwerkingsverband kunnen plaatsvinden. Uit de heden eveneens uitgesproken en ten laste van medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] gewezen arresten komt naar voren dat zij een rol binnen dat samenwerkingsverband hebben gehad, welke rol in strafrechtelijke zin als deelneming aan een criminele organisatie moet worden aangemerkt. Uit het procesdossier komt verder naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 1] een leidende rol binnen de gepleegde BTW-fraude heeft vervuld.
In de onderhavige zaak dient het hof evenwel de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan deze criminele organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is dienaangaande het volgende naar voren gekomen. Medeverdachte [medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij onder meer voor de verdachte rechtstreeks auto’s heeft opgehaald bij [onderneming 15] in Duitsland. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eveneens voor de verdachte auto’s bij dat Duitse bedrijf heeft opgehaald, meestal met een transporter van de verdachte, waarvoor hij door de verdachte contant werd betaald.
De directeur van [onderneming 15] , [directeur onderneming 15] , heeft als getuige verklaard dat de verdachte telefonisch contact met zijn [autobedrijf verdachte] had om te informeren naar bepaalde voertuigen. De verdachte zou ook voertuigen hebben besteld en hebben gemeld welke firma de voertuigen kwam afhalen en op welke firma de voertuigen moesten worden gefactureerd. De verdachte zou volgens [directeur onderneming 15] de auto’s zelf hebben uitgezocht. Medeverdachte [medeverdachte 1] kocht ook vaak bij hem in, aldus getuige [directeur onderneming 15] .
De verdachte heeft de verklaring van [directeur onderneming 15] waaruit zijn betrokkenheid bij het inkopen van auto’s in Duitsland ten overstaan van het hof ten stelligste bestreden. De verdachte stelt dat hij nimmer zelf voertuigen bij [onderneming 15] heeft ingekocht, maar dat hijzelf zijn voertuigen alleen inkocht via medeverdachte [medeverdachte 1] . De verdachte voelt zich misbruikt door medeverdachte [medeverdachte 1] en stelt dat [medeverdachte 1] en [directeur onderneming 15] de schuld op hem proberen af te schuiven, nadat zij zijn geconfronteerd met belastingcontroles. In dat verband heeft de verdachte aangevoerd dat [directeur onderneming 15] in 2010, nadat de FIOD bij de verdachte een inval had gedaan en [onderneming 15] onderzocht werd door de Duitse fiscus, bij hem op zijn bedrijf is geweest met een stapel door [medeverdachte 1] te tekenen koopcontracten om zijn administratie kloppend te maken. Bij die gelegenheid zou [directeur onderneming 15] de verdachte een beloning van € 25.000,00 in het vooruitzicht hebben gesteld als hij hem in contact zou kunnen brengen met [medeverdachte 1] om dit te bewerkstelligen.
Het hof stelt vast dat getuige [directeur onderneming 15] pas in zijn tweede verhoor en in vrij algemene zin heeft verklaard over de rol van de verdachte en dat die verklaring geen nadere steun vindt in andere bewijsmiddelen. Weliswaar lijken de in 2010 aangetroffen voorraadlijsten van [autobedrijf verdachte] met daarop handgeschreven (inkoop)bedragen op het eerste gezicht steun te bieden aan de verklaring van [directeur onderneming 15] , doch het hof heeft geconstateerd dat de daarop vermelde auto’s afkomstig zijn van [onderneming 14] in Duitsland en niet van [onderneming 15] . Daarbij komt dat [directeur onderneming 14] van [onderneming 14] als getuige niet heeft verklaard over de verdachte als zijnde de persoon die bij [onderneming 14] de auto’s inkocht. Dat was immers steeds medeverdachte [medeverdachte 1] . In de getuigenverklaring van [directeur onderneming 14] is aldus veeleer ondersteuning te vinden voor de verklaring van de verdachte, dan dat deze getuigenverklaring de verklaring van [directeur onderneming 15] ondersteunt.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de getuigenverklaring van [getuige 1] , echtgenote van [echtgenoot getuige 1] , die heeft verklaard dat [directeur onderneming 15] haar – bij afwezigheid van haar echtgenoot omdat hij in de gevangenis zat – thuis onder druk heeft gezet om papieren met betrekking tot auto’s (onder meer afhaalverklaringen) te tekenen.
Het voorgaande maakt dat er bij het hof twijfels zijn gerezen over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [directeur onderneming 15] . Om die reden kan niet zonder meer, zonder nadere ondersteuning, van de juistheid van zijn belastende getuigenverklaring met betrekking tot de rol van de verdachte uit worden gegaan, zodat die verklaring naar ’s hofs oordeel niet in doorslaggevende zin tot het bewijs in deze zaak kan bijdragen.
Met betrekking tot een mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de gebruikte plofbedrijven die in de constructie van de BTW-fraude een essentiële rol hebben gespeeld heeft medeverdachte [medeverdachte 4] verklaard dat zij de bankrekening van [onderneming 10] B.V. op haar naam heeft laten zetten op verzoek van medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte. Het procesdossier ontbeert verdere concrete aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de verdachte gedragingen heeft verricht in relatie tot de plofbedrijven die bij de BTW-fraude zijn gebruikt.
Het hof is van oordeel dat aan de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte niet het wettige bewijs kan worden ontleend dat die gedragingen strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie. Dat maakt dat het bewijs ervoor tekort schiet om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde te kunnen komen. Het hof zal de verdachte derhalve daarvan vrijspreken.
Partiële vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er met betrekking tot de in- en verkoop van auto’s, waarop de onder feit 2 bedoelde facturen zien, grootschalige BTW-fraude is gepleegd. Om tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde te kunnen komen is onder meer vereist dat in rechte kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de valsheid van de facturen betreffende de transactie(s) met betrekking tot een bepaalde auto. Daarvoor is noodzakelijk dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van die betreffende facturen. Indien blijkt dat de verdachte wist dat in een opeenvolging van transacties met betrekking tot een bepaalde auto bij een transactie met betrekking tot die auto (in betrekkelijk korte tijd) sprake was van een prijsval ten opzichte van een eerdere transactie met betrekking tot diezelfde auto, dan draagt dat bij tot het bewijs daarvoor. In het handelsverkeer is immers een prijsdaling bij opvolgende verkooptransacties met betrekking tot hetzelfde voorwerp (auto) zonder dat concreet sprake is van een (aanwijsbare oorzaak voor een) waardedaling van dat voorwerp, zeer ongewoon. Het hof heeft daarom bij de in verband met de in de tenlastelegging opgenomen facturen aan de orde zijnde in- of verkooptransacties ten aanzien van desbetreffende voertuigen afzonderlijk beoordeeld of sprake is geweest van een dergelijke prijsval.
Het hof is allereerst met de rechtbank van oordeel dat de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen (laatste twee gedachtestreepjes) niet als vals kunnen worden aangemerkt. De met [autobedrijf 1] B.V. en [autobedrijf 2] B.V. gesloten verkopen waren voor de verdachte een middel om financiering te verkrijgen voor de aankopen die hij deed. Welke vennootschappen hem in dat kader financierden en op welke wijze zij die financiering regelden, was voor de verdachte niet belangrijk. [autobedrijf 1] B.V. en [autobedrijf 2] B.V. zijn bij de litigieuze autotransacties betrokken geraakt door de relatie die zij hadden met [medeverdachte 8] , met wie de verdachte zaken deed. In de onherroepelijke vonnissen, door de rechtbank gewezen in de zaken tegen [autobedrijf 1] B.V. en [autobedrijf 2] B.V., heeft de rechtbank geconcludeerd dat deze beide vennootschappen geacht moeten worden de beschikkingsmacht te hebben gehad over de door hen bij de verdachte gekochte auto’s, dat zij niet bekend waren met het bestaan van een prijsval of met de prijzen die in Duitsland werden betaald en dat zij geen wetenschap hadden van de BTW-fraude en tenslotte dat van een valselijk opgemaakte administratie bij deze vennootschappen geen sprake is. Op grond daarvan dienen de tussen de verdachte en [autobedrijf 1] B.V. respectievelijk [autobedrijf 2] B.V. gesloten verkopen als in het handelsverkeer gebruikelijke transacties te worden beschouwd. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de in de tenlastelegging bedoelde verkoopfacturen.
Met betrekking tot de inkoopfacturen geldt het volgende. Tijdens het vooronderzoek zijn voorraadlijsten van [autobedrijf verdachte] uit de periode van 2 maart tot en met 6 december 2010 in beslag genomen, waarop in de linkermarge met pen handgeschreven bedragen zijn vermeld. Aan de hand van die voorraadlijsten met auto’s, van welke auto’s het merendeel is ingekocht bij [onderneming 14] in Duitsland en welke auto’s via de in de tenlastelegging genoemde (plof)bedrijven zijn verkocht aan [autobedrijf verdachte] , heeft het hof onderzocht of sprake was van een prijsval en of de verdachte daar wetenschap van had. Het hof heeft, zoals hierna onder B.4 en B.5 zal worden overwogen, met betrekking tot de voorraadlijst die in de jaszak van de verdachte is aangetroffen en waarvan aldus – in combinatie met de vaststelling dat het zijn handschrift betreft – kan worden vastgesteld dat hij daar gebruik van heeft gemaakt, geconcludeerd dat ter zake van vijf transacties sprake is geweest van een prijsval aan de inkoopzijde én dat de verdachte daarvan wetenschap moet hebben gehad.Het hof heeft die conclusie niet kunnen trekken ten aanzien van overige tenlastegelegde inkoopfacturen. Daarvoor is het wettige bewijs namelijk niet toereikend. In zoverre zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Partiële vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde
Nu, behoudens de hierna te bespreken vijf inkoopfacturen, het bewijs ervoor tekort schiet om te kunnen oordelen dat de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde facturen vals zijn en dat met het opnemen daarvan (een deel van) de bedrijfsadministratie van [autobedrijf verdachte] valselijk is opgemaakt, kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat de aangiften omzetbelasting over de maanden oktober 2006 tot en met april 2010 en juni 2010 tot en met oktober 2010 onjuist zijn gedaan. Die facturen liggen immers aan de aangiften over de genoemde aangiftetijdvakken ten grondslag. Het hof zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Partiële vrijspraak van het onder feit 4 tenlastegelegde
Aangezien de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het onder feit 2 en onder feit 3 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat de grondslag aan de witwasverdenking, zoals onder feit 4 in de aanhef en sub B, C, J en L aan de verdachte ten laste is gelegd, komt te ontvallen. Dat maakt dat het onder feit 4 tenlastegelegde in zoverre niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, reden waarom het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 24 november 2010 tot en met 7 december 2010 te Veen, in de gemeente Aalburg, een deel van de bedrijfsadministratie van zijn onderneming, handelend onder de naam [autobedrijf verdachte] , zijnde een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk in die bedrijfsadministratie voornoemd doen of laten opnemen en/of verwerken, 5 valse inkoopfacturen, waaronder 2 inkoopfacturen uit de periode van november 2010, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [onderneming 10] B.V. en telkens gericht aan [autobedrijf verdachte] ,terwijl in werkelijkheid geen sprake was van tussen die ondernemingen overeengekomen transacties zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en terwijl in werkelijkheid sprake was van door die ondernemingen opgezette transacties met het doel om henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat, zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.hij, verdachte, op 25 juni 2010 in Nederland opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten aangifte voor de omzetbelasting op naam van [verdachte] , als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten over het maandelijkse aangiftetijdvak mei 2010, onjuist heeft laten doen, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in het bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn langs elektronische weg ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak een te hoog bedrag aan voorbelasting doen of laten opgeven en een te laag/onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting doen of laten opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4.
hij, verdachte, in de periode van 25 juni 2010 tot en met 22 oktober 2010 in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode een voorwerp, te weten een bedrag groot € 207.371,00, althans enig geldbedrag, voorhanden gehad en omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, door vanaf de bankrekening (nr. [rekeningnummer 1] ) ten name van [verdachte] (h.o.d.n. [autobedrijf verdachte] ) geldbedragen in contanten op te nemen en/of laten opnemen en/of pinbetalingen te verrichten en/of te laten verrichten vanaf die bankrekening.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Rotterdam, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 45590, onderzoek ‘Kameleon’, gesloten d.d. 17 januari 2012, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-6299.
Bewijsoverwegingen
A.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdachte kocht auto’s in bij de bedrijven van medeverdachte [medeverdachte 1] . De verdachte had geen wetenschap van de Duitse aankoopprijzen van die auto’s die [medeverdachte 1] bij de Duitse autohandelaren had betaald. Er zijn voorts in de visie van de verdediging verklaarbare legale redenen voor een prijsval in de facturenketen, waardoor de tussenverkopers (waaronder de verdachte) en de uiteindelijke afnemers van de auto’s geen argwaan hoefden te hebben dat er sprake zou zijn van fraude. Tevens is er volgens de raadsman geen bewijs voor de wetenschap aan de zijde van de verdachte dat de plofbedrijven betrokken waren bij BTW-fraude en evenmin dat hij op enigerlei wijze daarbij was betrokken. Het feit dat er uit de getapte telefoongesprekken van de verdachte niet valt op te maken dat prijsafspraken in het kader van BTW-fraude zijn gemaakt, is wat de raadsman betreft een sterke contra-indicatie voor hetgeen de verdachte wordt verweten. Het is in de visie van de verdediging juist medeverdachte [medeverdachte 1] geweest die de kwade genius was achter de BTW-fraude, waarbij hij door de zijnen werd geholpen.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat de handgeschreven bedragen op de voorraadlijst van 6 december 2010 (documentnummer D-0059-c, dossierpagina 2777) – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet de Duitse inkoopprijzen van de auto’s betreffen, maar de inkoopprijs die de verdachte heeft betaald aan de in de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde en aan medeverdachte [medeverdachte 1] gelieerde bedrijven. De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om de FIOD opdracht te geven om aan de hand van de chassisnummers de facturen van de betreffende transacties en de betalingen van de verdachte aan de betreffende bedrijven na te gaan om de stelling van de verdachte te kunnen verifiëren.
Met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de Belastingdienst bij het autobedrijf van de verdachte een boekenonderzoek heeft ingesteld en daarvoor meerdere keren bij het autobedrijf langs is geweest. De fiscus heeft echter nimmer onregelmatigheden in de facturen opgemerkt. De verdachte heeft telkens BTW teruggevraagd en teruggekregen van de Belastingdienst. Tegen die achtergrond vermag de verdediging niet in te zien waarom de verdachte het verwijt van het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting kan worden gemaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn met betrekking tot het onder feit 2, feit 3 en onder feit 4 tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen. Het hof zal hierna tevens ingaan op de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
B.1Aanleiding onderzoek Kameleon De Belastingdienst heeft een controle in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme ingesteld bij [autobedrijf verdachte] , de eenmanszaak van de verdachte. Daarbij zijn in 2008 inkoopfacturen ten name van een aantal bedrijven meegenomen. Onderzoek naar deze facturen leverde het strafrechtelijke vermoeden op dat er sprake zou kunnen zijn van valse facturen en fiscale fraude. Daaropvolgend is op 3 juni 2010 onder leiding van de officier van justitie bij het Functioneel Parket door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart met de onderzoeksnaam ‘Kameleon’. Tijdens het onderzoek ontstond de verdenking dat auto’s die door [autobedrijf verdachte] werden ingekocht in Duitsland via een fictieve dan wel valse facturenstroom aan [autobedrijf verdachte] werden doorgefactureerd. Daarbij zouden de Duitse leveranciers tegen het 0% BTW-tarief – vanwege de omstandigheid dat het intracommunautaire leveringen betrof – factureren aan zogenoemde (Nederlandse) plofbedrijven, zijnde niet daadwerkelijk bestaande dan wel daadwerkelijk handelende bedrijven. Die bedrijven deden over de door hen bij verkoop van die ingekochte auto’s verkregen behaalde omzet – waarbij BTW aan de kopers in rekening werd gebracht – geen of onjuiste aangiften omzetbelasting en droegen verschuldigd geworden omzetbelasting niet op aangifte af. Op naam van deze plofbedrijven zouden de auto’s inclusief BTW worden gefactureerd aan [autobedrijf verdachte] , waarmee de plofbedrijven verlies zouden lijden aangezien deze bedrijven een netto-verkoopprijs (prijs exclusief BTW) hanteerden die lager lag dan hun inkoopprijs bij de Duitse leveranciers. Hierdoor ontstond een prijsval, omdat de plofbedrijven de verschuldigde BTW niet afdroegen, terwijl [autobedrijf verdachte] de aan hem in rekening gebrachte BTW wel als voorbelasting in aftrek bracht bij zijn aangiften omzetbelasting.
B.2Voorraadlijsten van [autobedrijf verdachte]
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat er binnen zijn autobedrijf gewerkt werd met voorraadlijsten. De lijsten met het opschrift ‘Voorrraadlijst’ komen hem bekend voor. De verdachte gebruikte die lijsten bij de verkooponderhandelingen met zijn afnemers. De verdachte was degene die steeds onderweg was om in auto’s te handelen. De broer van de verdachte, [broer verdachte] , deed op het autobedrijf van de verdachte in [plaats] de administratie en hij verwerkte de inkoopfacturen daarin. De verdachte gaf altijd aan zijn broer door welke prijs hij voor een auto had betaald. De verdachte keek ook wel eens naar een ingekomen factuur, maar heeft zich naar eigen zeggen niet met elke factuur bemoeid. De verdachte deed veel zaken met [medeverdachte 1] . De verdachte kreeg voor de auto’s die hij bij [medeverdachte 1] had gekocht van hem per fax een factuur toegestuurd. Die facturen waren volgens de verdachte afkomstig van de bedrijven van [medeverdachte 1] , waaronder [onderneming 10] B.V. en [onderneming 13] BVBA.
Uit het procesdossier komt naar voren dat er tijdens het vooronderzoek op 9 december 2010 in de woning van [zoon verdachte] , de zoon van de verdachte, aan de [adres] een doorzoeking heeft plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is in de jaszak van de verdachte een uitgeprinte of getypte voorraadlijst aangetroffen en in beslag genomen. Die voorraadlijst bestond uit twee pagina’s en had als opschrift ‘Voorrraadlijst 02-12-2010’. Op de voorraadlijst is per auto ‘opgetypt’ om welk merk, welk type, welke kleur, welk bouwperiode (maand en jaar), welke kilometerstand, welk chassisnummer en welke verkoopprijs c.q. vraagprijs het gaat. Bij elke auto is voorts in de linkermarge telkens handgeschreven een andere prijs vermeld. Die prijs is steeds aanmerkelijk lager dan de getypte verkoopprijs c.q. vraagprijs.
B.3Voorraadlijst van 2 december 2010 en het daarop vermelde handschrift
Het hof acht, gezien de locatie waar de voorraadlijst van 2 december 2010 is aangetroffen (te weten in de jaszak van de verdachte), met name die voorraadlijst van belang in relatie tot hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. In dat verband heeft het hof zich de vraag gesteld of het handschrift waarmee de handgeschreven bedragen in de linkermarge zijn geschreven het handschrift van de verdachte betreft. Het hof acht dat aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Aan getuige [getuige 2] is door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Middelburg, een voorraadlijst getoond die in gebruik was bij het [autobedrijf verdachte] van de verdachte. Getuige [getuige 2] heeft daarop verklaard dat hij die voorraadlijsten herkende als lijsten waarmee ‘ [broer verdachte] ’ bij het [autobedrijf verdachte] waar hij werkzaam was kwam om te kijken of zij in één of meer van de op die lijst vermelde auto’s geïnteresseerd waren. Het hof stelt vast dat in plaats van [broer verdachte] de verdachte bedoeld zal zijn, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij steeds op weg was om in auto’s te handelen en in aanmerking genomen dat zijn broer [broer verdachte] uitsluitend de administratie van het [autobedrijf verdachte] verzorgde.
Voorts zijn aan de getuige [getuige 2] lijsten getoond met bijlagenummers D-04 en D-05. Getuige [getuige 2] heeft daarop verklaard dat die lijsten hem bekend voorkomen. Daarop staan auto’s die van [verdachte] waren gekocht. Die lijst werd door [verdachte] gemaakt, aldus getuige [getuige 2] .
Het hof heeft in raadkamer het handschrift in de tabellen op de lijsten met bijlagenummers D-04 en D-05 vergeleken met het handschrift op de voorraadlijst van 2 december 2010 en heeft geconstateerd dat daarin dusdanig grote overeenkomsten zijn te zien, dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat sprake is van hetzelfde handschrift. Daarbij heeft het hof onder meer acht geslagen op de kenmerkende wijze waarop de cijfers 7, 8 en 9 zijn geschreven. Gezien de verklaring van getuige [getuige 2] dat de verdachte deze lijsten heeft gemaakt en in aanmerking genomen dat hetzelfde handschrift te zien is op een door het [autobedrijf verdachte] van de verdachte per fax verstuurde handgeschreven notitie waarop zeven auto’s staan vermeld , is het hof van oordeel dat het steeds gaat om het handschrift van de verdachte. Het andersluidende standpunt van de verdachte, meer bepaald dat opsporingsambtenaren van de FIOD deze bedragen op de lijsten hebben bijgeschreven, welke stelling op geen enkele wijze is onderbouwd, wordt derhalve door het hof als zijnde onaannemelijk verworpen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de verdachte van de voorraadlijst van 2 december 2010 gebruik heeft gemaakt, aangezien hij de handgeschreven bedragen op de voorraadlijst heeft geschreven en die lijst bij zich heeft gedragen. Dat laat naar ’s hofs oordeel geen andere conclusie toe dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de op die lijst vermelde gegevens.
B.4Transacties met betrekking tot vijf op de voorraadlijst van 2 december 2010 vermelde auto’s
Het hof heeft in raadkamer een nader onderzoek ingesteld naar de inkoopzijde van de op de voorraadlijst van 2 december 2010 vermelde auto’s en daarmee samenhangende facturenstroom. In dat kader is gebruik gemaakt van het door de FIOD opgestelde digitale Excelbestand. In het digitale bestand zijn de gegevens met betrekking tot alle tijdens het vooronderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten (onder de nummers F/0001 t/m F/7475) van de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken bedrijven en personen opgenomen, waaronder de herkomst van de betreffende factuur, de meldcode van de op de factuur vermelde auto (de laatste 4 cijfers van het chassisnummer) en de op de factuur genoemde prijs (al dan niet inclusief BTW). Deze gegevens zijn overgenomen van de aan- en verkoopfacturen en koopovereenkomsten van de betrokken bedrijven en (mede)verdachte(n). Aan de hand van dit bestand zijn per auto dan wel per meldcode transacties geselecteerd en geanalyseerd, zodat telkens kon worden vastgesteld via welke facturenstroom een auto is verkocht. De tijdens het vooronderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten hebben betrekking op 1663 auto’s in de periode van 2006 tot en met 2010, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland en voornamelijk van het merk Mercedes. De hierna te noemen auto’s die op de voorraadlijst van 2 december 2010 staan vermeld zijn ook te vinden in het digitale Excelbestand, edoch het hof heeft geconstateerd dat de facturen van de verkopen van die auto’s zelf door de officier van justitie niet aan het dossier zijn toegevoegd.
Het hof heeft bij vorenbedoeld onderzoek in raadkamer geconstateerd dat vijf auto’s, via [onderneming 10] B.V. dan wel via [onderneming 13] BVBA, afkomstig zijn van [onderneming 14] in Duitsland en waarbij de handgeschreven bedragen in de linkermarge gelijkluidend zijn aan de prijzen waarvoor de auto door [onderneming 14] in Duitsland is verkocht. De bevindingen aangaande die auto’s zijn als volgt:
i. De eerste auto is een Mercedes E 200 CDI, kleur zwart/zwart, bouwperiode 04/10, kilometerstand 22000, met chassisnummer [chassisnummer 1] en een vraagprijs van € 31.500,00 inclusief BTW. Met pen is in de linkermarge door de verdachte een bedrag van € 26.500,00 vermeld. Deze auto is afkomstig van [onderneming 14] in Duitsland en is blijkens de daarvan opgemaakte factuur met nummer 6202590 (in het dossier aangeduid als: F-2634) op 30 november 2010 verkocht door [onderneming 14] aan [onderneming 10] B.V. voor een bedrag van € 26.500,00.
ii. De tweede auto is een Mercedes E 250 T CGI, kleur zwart/zwart, bouwperiode 03/10, kilometerstand 25500, met chassisnummer [chassisnummer 2] en een vraagprijs van € 34.750,00 inclusief BTW. Met pen is in de linkermarge door de verdachte een bedrag van € 30.600,00 vermeld. Deze auto is afkomstig van [onderneming 14] in Duitsland en is blijkens de daarvan opgemaakte factuur met nummer 6202570 (in het dossier aangeduid als: F-2627) op 24 november 2010 verkocht door [onderneming 14] aan [onderneming 10] B.V. voor een bedrag van € 30.600,00.
iii. De derde auto is een Mercedes E 350 CGI, kleur wit/zwart, bouwperiode 10/09, kilometerstand 20000, met chassisnummer [chassisnummer 3] en een vraagprijs van € 47.500,00 inclusief BTW. Met pen is in de linkermarge door de verdachte een bedrag van € 42.600,00 vermeld. Deze auto is afkomstig van [onderneming 14] in Duitsland en is blijkens de daarvan opgemaakte factuur met nummer 6202198 (in het dossier aangeduid als: F-2726) op 11 mei 2010 verkocht door [onderneming 14] aan [onderneming 13] BVBA voor een bedrag van € 42.600,00.
iv. De vierde auto is een Mercedes E 350 CGI, kleur wit/zwart, bouwperiode 11/09, kilometerstand 12000, met chassisnummer [chassisnummer 4] en een vraagprijs van € 47.500,00 inclusief BTW. Met pen is in de linkermarge door de verdachte een bedrag van € 43.000,00 vermeld. Deze auto is afkomstig van [onderneming 14] in Duitsland en is blijkens de daarvan opgemaakte factuur met nummer 6202245 (in het dossier aangeduid als: F-2727) op 28 mei 2010 verkocht door [onderneming 14] aan [onderneming 13] BVBA voor een bedrag van € 43.000,00.
v. De vijfde auto is een Mercedes CL 500, kleur zwart/zwart, bouwperiode 10/09, kilometerstand 17800, met chassisnummer [chassisnummer 5] en een vraagprijs van € 85.000,00 inclusief BTW. Met pen is in de linkermarge door de verdachte een bedrag van € 74.700,00 vermeld. Deze auto is afkomstig van [onderneming 14] in Duitsland en is blijkens de daarvan opgemaakte factuur met nummer 1209030 (in het dossier aangeduid als: F-2753) op 14 mei 2010 verkocht door [onderneming 14] aan [onderneming 13] BVBA voor een bedrag van € 74.700,00.
B.5Prijsval en valselijk opmaken van (een deel van) de bedrijfsadministratie
Wezenskenmerk van BTW-fraude is dat in de fraudeketen in de regel één keer een prijsdaling of prijsval plaatsvindt, waarbij door een ondernemer wordt verkocht voor een lagere nettoprijs dan waarvoor hij heeft ingekocht (exclusief BTW). De prijsval treedt veelal op bij het plofbedrijf, dat de BTW welke dat bedrijf in rekening brengt op zijn verkoop niet afdraagt aan de Belastingdienst. Door het niet afdragen van de BTW is het plofbedrijf, ondanks het verlies waarmee hij doorlevert, in staat om alsnog (een kleine) winst te maken.
[onderneming 10] B.V. en [onderneming 13] BVBA hebben de betreffende auto’s volgens de daarvan opgemaakte facturen telkens ingekocht bij [onderneming 14] . Uit het vorenoverwogene volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte in ieder geval op de hoogte was van de inkoopprijzen van de vijf genoemde auto’s bij [onderneming 14] in Duitsland. De omstandigheid dat de door de verdachte handgeschreven bedragen met betrekking tot de vijf auto’s exact overeenkomen met de uit het dossier naar voren komende Duitse inkoopprijzen, laat immers geen andere conclusie toe dan dat de verdachte van die inkoopprijzen op de hoogte was. Het hof stelt aan de hand van de gehanteerde prijzen vast dat bij [onderneming 10] B.V. en [onderneming 13] BVBA een prijsval moet hebben opgetreden, omdat het verschil van de Duitse inkoopprijs en de door de verdachte gehanteerde verkoopprijs steeds minder dan 19% (zijnde het toentertijd geldende BTW-tarief) bedraagt en de door de verdachte gehanteerde verkoopprijzen exclusief BTW telkens lager zijn dan de Duitse inkoopprijs. Nu de verdachte wetenschap had van de Duitse inkoopprijs, kan het niet anders zijn dan dat hij – zeker als door de wol geverfde autohandelaar – moet hebben geweten dat de tussen de betrokken ondernemingen overeengekomen prijzen niet tot stand kunnen zijn gekomen op een wijze als gebruikelijk is in het handelsverkeer en waarbij aldus een prijsval moet zijn opgetreden. Daarmee heeft hij minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij betrokken is geraakt in een BTW-fraudeketen, waarbij in werkelijkheid sprake was van door die ondernemingen opgezette transacties met het doel om henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat.
De door de raadsman ten verwere aangevoerde omstandigheid dat uit de getapte telefoongesprekken van de verdachte niet valt op te maken dat hijzelf prijsafspraken in het kader van BTW-fraude zou hebben gemaakt kan aan het voorgaande niet afdoen. Voorts zijn naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten in het procesdossier te vinden die de conclusie kunnen wettigen dat sprake zou zijn van ‘legale redenen’ voor de prijsval, zoals de verdediging heeft beweerd. Nu dergelijke redenen ook overigens op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk zijn geworden, kan de conclusie geen andere zijn dan dat die prijsval heeft plaatsgehad in het kader van strafbare BTW-fraude.
De inkoopfacturen afkomstig van de plofbedrijven [onderneming 10] B.V. en [onderneming 13] BVBA zijn naar het oordeel van het hof als intellectueel vals in de zin der wet aan te merken. De inhoud van die facturen stemt immers niet overeen met hoe een gebruikelijke transactie in het handelsverkeer tot stand zou zijn gekomen en de opmaak van die factuur heeft mede tot doel gehad om een frauduleuze prijsval te creëren teneinde, aan de hand van die facturen, BTW-fraude te kunnen plegen.
Door onder voormelde omstandigheden de valse facturen te doen of laten opnemen in de bedrijfsadministratie, is het hof van oordeel dat een deel van die administratie opzettelijk valselijk is opgemaakt. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover dat betrekking heeft op de hiervoor aangehaalde facturen van [onderneming 10] B.V. (2 stuks) en [onderneming 13] BVBA (3 stuks).
B.6Verzoek opdracht aan FIOD om de voorraadlijst van 6 december 2010 te controleren Het verzoek om de FIOD aan de hand van de inkoopfacturen en betaalstromen te laten controleren of de handgeschreven bedragen op de voorraadlijst van 6 december 2010 de Duitse inkoopprijzen van de auto’s betreffen, of – zoals de verdachte beweert – de inkoopprijs die hij heeft betaald aan de in de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde en aan medeverdachte [medeverdachte 1] gelieerde bedrijven, wordt door het hof als niet noodzakelijk zijnde afgewezen, aangezien enerzijds de op die voorraadlijst vermelde transacties geen verband houden met hetgeen onder feit 2 bewezen zal worden verklaard en anderzijds omdat het hof in raadkamer zelf in staat is geweest om de (on)juistheid van de stelling van de verdachte te onderzoeken.
B.7Onjuiste aangifte omzetbelasting over mei 2010 Uit het procesdossier komt naar voren dat fiscaal adviesbureau [fiscaal adviesbureau] de administratie van [autobedrijf verdachte] over de jaren 2006 tot en met 2010 verzorgde. Uit daarnaar ingesteld onderzoek volgt dat onder meer over de maand mei 2010 op aangifte teruggave van voorbelasting is verzocht op basis van facturen afkomstig van [onderneming 10] B.V. De aangifte over dat tijdvak is op 25 juni 2010 elektronisch binnengekomen bij de centrale administratie van de Belastingdienst te Apeldoorn.
Getuige [getuige 3] van het gelijknamige fiscaal adviesbureau heeft verklaard dat in opdracht van de verdachte de aangiften omzetbelasting voor [autobedrijf verdachte] werden verzorgd. Er werd maandelijks aangifte gedaan via de computer. De bescheiden werden altijd aangeleverd door zijn broer [broer verdachte] .
De broer van de verdachte, [broer verdachte] , heeft als getuige verklaard dat de administratieve gegevens door hem werden gebracht naar [fiscaal adviesbureau] . Het kwam ook voor dat de administratie werd opgehaald. [broer verdachte] legde de administratieve bescheiden op volgorde en deed de bankbetalingen en de kasadministratie. De verkoopfacturen werden door hem opgemaakt. Dit alles gebeurde volgens hem in opdracht van de verdachte.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte de aangifte omzetbelasting over mei 2010 ten name van hemzelf (zijn eenmanszaak) heeft laten doen. Die aangifte is onjuist gedaan, omdat ten onrechte tegen het tarief van 19% BTW voor een bedrag van € 207.371,00 aan voorbelasting in aftrek is genomen met betrekking tot de facturen die afkomstig waren van [onderneming 10] B.V. Als sprake is van fraude, zoals in casu aan de orde, had de verdachte – die bovendien van die fraude af heeft geweten, althans heeft moeten weten – niet dat bedrag aan voorbelasting in aftrek mogen nemen. Immers, naar bestendige jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient aan een belastingplichtige de toepassing te worden geweigerd van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de BTW, indien aan de hand van objectieve gegevens vast komt te staan dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het betrokken recht wordt gemaakt, deelnam aan fraude ter zake van de BTW in het kader van een keten van leveringen. Dit geldt niet alleen wanneer de belastingplichtige zich zelf schuldig maakt aan belastingfraude, maar ook wanneer een belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waaraan hij deelnam, onderdeel was van BTW-fraude door de leverancier of een andere ondernemer die in een eerder of later stadium van de toeleveringsketen actief was. Mutatis mutandis is eveneens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven. In aanmerking genomen dat de verdachte, zoals hiervoor onder B.5 is overwogen, wetenschap heeft gehad van de valsheid van de inkoopfacturen van [onderneming 10] B.V., kan naar ’s hofs oordeel eveneens worden vastgesteld dat de aan de hand van die facturen gedane aangifte omzetbelasting opzettelijk onjuist is gedaan.Het hof komt aldus eveneens tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd dat de Belastingdienst in 2007 en 2008 een boekenonderzoek heeft uitgevoerd en toen geen onregelmatigheden heeft geconstateerd. Ter adstructie daarvan is een rapport van de fiscus overgelegd. Nog afgezien van het feit dat dit boekenonderzoek voornamelijk tot doel heeft om te controleren of de administratie aansluit op de ingediende aangiften omzetbelasting, behoeft dit verweer geen nadere bespreking omdat dit boekenonderzoek betrekking had op de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006, terwijl de onjuiste aangifte ziet op het tijdvak mei 2010.
B.8Witwassen van een bedrag van € 207.371,00
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het onder feit 4 sub A in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende in rechte komt vast te staan dat het desbetreffende geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Het hof is van oordeel dat sprake is van voldoende bewijs op grond waarvan een rechtstreeks verband valt te leggen tussen (een deel van) het tenlastegelegde geldbedrag, te weten tot een bedrag van € 207.371,00, en een bepaald misdrijf. De verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over mei 2010. Er is bij het doen van die aangifte op 25 juni 2010 ten onrechte voor een bedrag van € 207.371,00 aan voorbelasting in aftrek genomen. Daarmee heeft de verdachte eveneens een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven. Het hof stelt vast dat de verdachte aldus een besparing heeft gerealiseerd, omdat hij – na aftrek van de voorbelasting waarop hij geen recht had – slechts een bedrag een € 3.884,00 aan verschuldigde omzetbelasting aan de fiscus op aangifte heeft afgedragen, terwijl dat een bedrag van € 211.255,00 had moeten zijn. Hiermee is sprake van een gronddelict voor het witwassen.
Niettegenstaande dat de Belastingdienst, naar aanleiding van de onjuist gedane aangifte omzetbelasting over mei 2010, geen gelden aan de verdachte heeft betaald omdat het saldo van de aangifte resulteerde in een positief en dus af te dragen bedrag aan omzetbelasting, is het hof van oordeel dat het niet aan de fiscus afgedragen bedrag (de hiervoor bedoelde besparing) kan worden aangemerkt als een ‘voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig uit enig misdrijf’ in de zin van artikel 420bis en artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht, welk voorwerp kan worden witgewassen. De verdachte is aldus, door het (laten) doen van onjuiste aangifte omzetbelasting over mei 2010, over een vermogensbestanddeel ter waarde van de ontdoken omzetbelasting de beschikking blijven houden, terwijl hij daartoe niet gerechtigd was. Dat niet afgedragen vermogensbestanddeel is daarmee als ware ‘van kleur verschoten’, te weten van – verondersteld – legaal geld naar crimineel geld. Daarmee is het bedrag van € 207.371,00 naar ’s hofs oordeel onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf.
Bij de Rabobank werd door de verdachte, handelend onder de naam [autobedrijf verdachte] , een bankrekening aangehouden met nummer [rekeningnummer 1] . Het van misdrijf afkomstige geldbedrag ad € 207.371,00 is vermengd geraakt met de overige geldbedragen op die rekening die door middel van (verondersteld) legale activiteiten zijn verkregen, waardoor het aldus vermengde vermogen – en nadien elke betaling en opname daaruit – kan worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat van voormelde bankrekening in 2010 contante geldopnamen zijn gedaan ten bedrage van € 195.830,00 en in datzelfde jaar betalingen bij betaalautomaten zijn gedaan ten bedrage van € 12.557,00. Voorts heeft in 2010 met betrekking tot die bankrekening tot een bedrag van € 87.500,00 aan contante kasopnamen bij de bank plaatsgevonden. Deze vaststellingen zijn gedaan aan de hand van de bankafschriften, waarvan de laatste is gedateerd op 22 oktober 2010.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg voor de rechtbank verklaard dat de contante opnamen van zijn rekening werden gedaan door zijn broer, in opdracht van hemzelf. Contante betalingen werden gedaan door hemzelf of door zijn broer, in zijn opdracht.
Het hof is van oordeel, gelet op de omstandigheden dat het de bankrekening betrof van de eenmanszaak van de verdachte waarover hij als gerechtigde tot die bankrekening als heer en meester kon beschikken, hij het geldbedrag van € 207.371,00 voorhanden heeft gehad. Ten minste een deel van dit bedrag is eveneens omgezet, doordat de verdachte in ieder geval geldbedragen van zijn bankrekening heeft opgenomen, althans laten opnemen, en de bedragen daarmee van chartaal naar giraal geld heeft omgezet. Voorts zijn bij betaalautomaten betalingen gedaan vanaf de bankrekening.
Gelet op het voorgaande zien de witwashandelingen van de verdachte naar het oordeel van het hof zowel op het voorhanden hebben, omzetten als gebruik maken van het geldbedrag van € 207.371,00, althans in ieder geval van een deel daarvan. Het onder feit 4 tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
C.
Aldus falen alle tot vrijspraak strekkende verweren. Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Aangezien, zoals hiervoor onder B.8 is overwogen, naast het voorhanden hebben van het uit eigen misdrijf afkomstige geldbedrag ad € 207.371,00, eveneens sprake is geweest van omzettingshandelingen en van het gebruik maken van dat geldbedrag, vindt de kwalificatieuitsluitingsgrond ter zake van witwassen geen toepassing. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en waartoe de advocaat-generaal heeft gerequireerd, zal het hof de verdachte dan ook niet in zoverre van het onder feit 4 tenlastegelegde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
valsheid in geschrift.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 4 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte en witwassen.
De verdachte was werkzaam als autohandelaar. Hij heeft vijf valse inkoopfacturen die te maken hadden met grootschalige BTW-fraude in zijn administratie laten opnemen en daarmee (een deel van) zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt. Voorts heeft de verdachte een onjuiste aangifte omzetbelasting laten doen. Bij die aangifte is voor een bedrag van € 207.371,00 aan voorbelasting in aftrek genomen, terwijl de verdachte daartoe niet gerechtigd was. Dat bedrag is vervolgens door de verdachte witgewassen, doordat hij dat bedrag – dat zich heeft vermengd met het overige aanwezige banksaldo – voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt.
Door de bedrijfsadministratie valselijk op te maken heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Het hof rekent het de verdachte eveneens aan dat hij een aangifte omzetbelasting onjuist heeft ingediend. Bij belastingheffing zijn immers in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. De verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt. Door een aangifte te doen die niet strookt met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven.Met het witwassen van criminele gelden, waaraan de verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt, wordt getracht om illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, zij het niet voor soortgelijke feiten als de onderhavige.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij thans samen met zijn vrouw woonachtig is in Spanje, hij vier kinderen heeft die niet meer thuis wonen, zijn autobedrijf ten onder is gegaan als gevolg van deze zaak, er naheffingsaanslagen voor de omzetbelasting aan hem zijn opgelegd en nog niet zijn afgewikkeld, hij zijn eigen woning heeft moeten verkopen en dat hij met het verrichten van diverse hand- en spandiensten zijn inkomen vergaart. De verdachte stelt voorts overspannen te zijn geraakt door deze strafzaak en heeft daardoor een tijd te kampen gehad met psychische klachten.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstraf van twee uren per in verzekering doorgebrachte dag, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 24 mei 2011, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer door de FIOD als verdachte is gehoord. De rechtbank heeft op 31 juli 2019 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van 6 jaren en ruim 2 maanden. Daarnaast is het hof gebleken dat ook de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 7 augustus 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 17 december 2024 en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – eindarrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ongeveer 3 jaren en iets meer dan 4 maanden overschreden. De totale overschrijding bedraagt aldus om en nabij 9 jaren en 6 maanden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging diverse (door de rechtbank en het hof gehonoreerde) onderzoekswensen heeft ingediend, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Het hof zal de aanzienlijke overschrijding van de redelijk termijn mitsdien ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen taakstraf zal worden gematigd met 25 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 125 uren subsidiair 62 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstaf van twee uren per in verzekering doorgebrachte dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beschermde partiële vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde, namelijk voor zover dat ziet op de aangifte omzetbelasting over september 2006;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart de dagvaarding partieel nietig, namelijk voor zover die betrekking heeft op de onder feit 1 vermelde zinsnede ‘en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)’;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot eentaakstraf voor de duur van125 (honderdvijfentwintig) uren , indien niet naar behoren verricht te vervangen door62 (tweeënzestig) dagen hechtenis ;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.M. van der Vegt en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 17 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Vegt voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.