Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(274)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(19)
- Recent(6)
Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase inzake een WOZ-beschikking een informatiebeschikking genomen. X (belanghebbende) heeft beroep (ongegrond) en hoger beroep ingesteld inzake de informatiebeschikking.
In dit geval heeft de Heffingsambtenaar voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikking niet om inlichtingen verzocht. Hof Arnhem-Leeuwarden ziet, anders dan X betoogt, niet in waarom hij dan in de bezwaarfase tegen die beschikking geen inlichtingen meer zou mogen vragen. De vragen kunnen relatief eenvoudig beantwoord worden en van belang zijn voor een juiste vaststelling van de WOZ-waarde. X heeft in dit geval in het geheel geen antwoord gegeven op de vragen en dus geen inlichtingen verstrekt.
De sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast is volgens het Hof niet disproportioneel. Bij de behandeling van het bezwaar en beroep tegen de WOZ-beschikking kan aan de orde komen of de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op haar plaats is.
Er is voorts geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De informatiebeschikking is terecht gegeven, concludeert het Hof. Het Hof stelt X alsnog een termijn van zes weken om aan zijn informatieverplichting te voldoen.
Het Hof wijst er nog op dat het alsnog verstrekken van de informatie er niet toe leidt dat de informatiebeschikking vervalt en er niet aan in de weg staat dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de Heffingsambtenaar wordt voldaan.
BRON
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 17 december 2019, nummer UTR19/2766, ECLI:NL:RBMNE:2019:6479, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen (hierna: de heffingsambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van de WOZ-beschikking per waardepeildatum 1 januari 2018 van de woning [a-straat] 24 te [Z] .
1.2. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020 via een videoverbinding.
1.6. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking) en daarbij de waarde van [a-straat] 24 in [Z] per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking.
2.2. Bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar op grond van artikel 47 AWR belanghebbende verzocht inlichtingen te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende daarvoor een formulier, het Inlichtingen Formulier Secondaire Kenmerken (hierna: het formulier), toegestuurd en een termijn van vier weken gegeven voor het verstrekken van de inlichtingen. In het formulier wordt het volgende gevraagd:
Binnen |
|
Wanneer is voor het laatst de keuken vervangen |
afgelopen 10 jaar/ tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden |
Wanneer is de badkamer voor het laatst vervangen |
afgelopen 10 jaar/ tussen 10 en 20 jaar geleden / meer dan 20 jaar geleden |
Van wat voor materiaal zijn de plafonds gemaakt |
gips/ zachtboard / gedeeltelijk zachtboard / schrootjes / anders, namelijk: |
De wandafwerking bestaat voornamelijk uit |
stucwerk / behang / schrootjes / anders, namelijk: |
Hoe is de zolder bereikbaar |
geen zolder aanwezig / vaste trap/ vlizotrap of ladder |
Is er asbest in de woning aanwezig |
nee / ja namelijk: |
Installaties |
|
Hoe wordt de woning verwarmd |
cv / gaskachels |
Wat voor warmwatervoorziening heeft u |
combiketel/ geiser of boilers |
Hoeveel zekeringen heeft de elektrische installatie |
|
Is de waterleiding van lood |
ja / nee / onbekend |
Constructie en onderhoud |
|
Wanneer is het houtwerk en kozijnen aan de buitenkant voor het laatst geschilderd |
afgelopen 5 jaar / tussen 5 en 10 jaar geleden / tussen 10 en 15 jaar geleden / langer dan 15 jaar geleden |
Bevat het houtwerk aan de buitenkant rotte plekken |
nee/ enkele plekken / een groot deel is rot |
Van wat voor materiaal is het grootste deel van de kozijnen gemaakt |
hout / hardhout / aluminium / kunststof |
Is de woning voorzien van dubbel glas. Indien deels geef aan welke delen (bijvoorbeeld alleen begane grond) |
ja / nee / deels namelijk: |
Is het dak geïsoleerd ? |
nee / gedeeltelijk / geheel |
Heeft de gevel scheuren |
nee/ enkele kleine scheurtjes/ meerdere en/of grote scheuren |
Overige kenmerken |
|
Hoe is naar uw mening de algehele toestand van de woning te omschrijven |
zeer goed / boven gemiddeld / gemiddeld / minder dan gemiddeld / slecht |
Zijn er nog andere zaken die van invloed zijn op de waarde van uw woning |
nee / ja, namelijk (eventueel op extra papier aanvullen): |
2.3. Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking genomen. De informatiebeschikking vermeldt:
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Mocht de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de informatiebeschikking nemen?
- Heeft de heffingsambtenaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de informatiebeschikking.
3.3. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. De gegevens en inlichtingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur, en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Wanneer met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, AWR kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25, derde lid, van de AWR.
4.2. Artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de AWR van overeenkomstige toepassing.
4.3. Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar hem niet om inlichtingen heeft verzocht voordat hij de WOZ-beschikking nam en dat hij daarom niet alsnog in de bezwaarfase de in het geding zijnde informatiebeschikking kan nemen. Er is hier volgens belanghebbende sprake van een andere situatie dan in het arrest van 2 oktober 2015. Daar had de inspecteur ook in de bezwaarfase voor het eerst een informatiebeschikking genomen, maar daar was, anders dan hier, in de fase van aanslagregeling reeds tevergeefs verzocht om inlichtingen.
4.4. In het onder 4.3. vermelde arrest overwoog de Hoge Raad dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a AWR niet blijkt dat de indieners van het wetsvoorstel hebben beoogd de onderzoeksbevoegdheden van de inspecteur, in dit geval de heffingsambtenaar, in de bezwaarfase te beperken. Daarom is het de inspecteur toegestaan in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen, ook als hij al voorafgaande aan de aanslagregeling belanghebbende heeft gewezen op zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR maar de aanslag heeft opgelegd zonder ter zake van het niet-voldoen aan die verplichtingen een informatiebeschikking te hebben genomen, aldus de Hoge Raad. In dit geval heeft de heffingsambtenaar voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikking niet om inlichtingen verzocht. Het Hof ziet niet in waarom hij dan in de bezwaarfase tegen die beschikking geen inlichtingen meer zou mogen vragen. Voor zover belanghebbende betoogt dat het systeem van de WOZ-beschikkingen meebrengt dat informatie voorafgaand aan het nemen van de WOZ-beschikkingen moet worden opgevraagd in plaats van tijdens de bezwaarfase, faalt dat betoog omdat dit geen steun vindt in de tekst van de wet. Artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ verklaart immers artikel 52a van de AWR van toepassing zonder nadere voorwaarden te stellen aan de toepassing van dit artikel.
4.5. Verder betoogt belanghebbende dat de informatiebeschikking niet proportioneel is omdat er vragen van bouwkundige aard worden gesteld en omdat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast een te zware sanctie is voor het eventueel onjuist of onvolledig beantwoorden van vragen op dit formulier gelet op de vragen die worden gesteld. Ook dit betoog gaat niet op. Met uitzondering van de laatste vraag, die niet ziet op een feit, heeft de heffingsambtenaar gevraagd naar feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de WOZ-waarde op waardepeildatum van de woning van belanghebbende. Die vragen kunnen naar het oordeel van het Hof relatief eenvoudig beantwoord worden en kunnen van belang zijn voor een juiste vaststelling van de WOZ-waarde. Belanghebbende heeft in dit geval in het geheel geen antwoord gegeven op die vragen en dus geen inlichtingen verstrekt. Het Hof acht dan de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet disproportioneel en merkt op dat ook bij de behandeling van het bezwaar en beroep tegen de WOZ-beschikking aan de orde kan komen of de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op haar plaats is.
4.6. Belanghebbende doet tot slot een beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name op het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende betoogt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat de heffingsambtenaar het formulier alleen toestuurt aan gemachtigden van no cure no pay kantoren en niet aan belanghebbenden zonder gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft daartegenover ter zitting gemotiveerd gesteld dat hij het formulier in alle gevallen toestuurt als een gemachtigde bezwaar maakt en bestreden dat er verschil wordt gemaakt tussen verschillende gemachtigden. Verder heeft de heffingsambtenaar verklaard dat ook van een belanghebbende die zonder een gemachtigde bezwaar maakt, telefonisch, als daar aanleiding toe is vergelijkbare informatie wordt gevraagd. Dat gebeurt telefonisch, omdat belanghebbenden zonder gemachtigden informeler benaderd kunnen worden. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Ten eerste verkeren belanghebbenden zonder gemachtigde, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, in een andere situatie dan belanghebbenden met een gemachtigde. In die zin is geen sprake van gelijke gevallen die op dezelfde wijze behandeld moeten worden. Verder acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar van belanghebbenden zonder gemachtigde mondeling vergelijkbare informatie opvraagt. Ten tweede acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar het formulier toestuurt aan alle gemachtigden en dat hij geen onderscheid maakt binnen de groep van belanghebbenden die met een gemachtigde bezwaar maken.
4.7. Belanghebbende klaagt verder over schending van het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door pas in de bezwaarfase om inlichtingen te vragen en niet al voordat de WOZ-beschikking is genomen. Deze klacht faalt omdat het de heffingsambtenaar is toegestaan om pas in de bezwaarfase om informatie te vragen, zoals het Hof in 4.4. heeft geoordeeld. Het Hof ziet niet in waarom dat in zijn algemeenheid onzorgvuldig zou zijn. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat dat in dit geval anders is. Voor het overige is het Hof niet van strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebleken.
4.8. De informatiebeschikking is naar het oordeel van het Hof terecht gegeven. Wel wijst het Hof op het volgende. In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking - en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover - aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de heffingsambtenaar wordt voldaan. Daarom moet de rechter in de procedure over de desbetreffende belastingaanslag of beschikking kunnen beoordelen of de informatie (alsnog) is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR gegeven voorschriften buiten toepassing dienen te blijven.
4.9. Het Hof zal belanghebbende daarom nog een termijn van zes weken geven om alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.
Slotsom
4.10. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De informatiebeschikking blijft in stand. Het Hof geeft belanghebbende een termijn van zes weken om alsnog de inlichtingen te verstrekken.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank
- bepaalt dat belanghebbende binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dagtekening van deze uitspraak, de in de informatiebeschikking gestelde vragen dient te beantwoorden en de daarin verzochte informatie dient te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. M.M. de Werd en mr. F.G.P. Pötgens, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen-Kanters als griffier. De beslissing is op 15 december 2020 in het openbaar uitgesproken.