Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) verhuurt onroerende zaken aan derden. De onroerende zaken zijn stenen gebouwen met een plat dak en een kanteldeur, die ruimte bieden voor het stallen van één auto. In de onroerende zaken zijn geen voorzieningen aangebracht. De onroerende zaken worden niet verhuurd in combinatie met woningen of andere onroerende zaken.
In geschil is of het verhuren van de onroerende zaken is vrijgesteld van omzetbelasting. Hierbij is specifiek in geschil of de verhuur van de onroerende zaken kwalificeert als de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel b, onder 3°, Wet OB 1968.
X stelt dat sprake is van de vrijgestelde verhuur van bergruimten maar Hof Arnhem-Leeuwarden geeft hem geen gelijk.
Het Hof oordeelt dat gelet op de omschrijving van de onroerende zaken en de foto’s daarvan, de onroerende zaken naar hun aard en inrichting zijn bestemd te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig. Anders dan X bepleit, wordt in de huurcontracten het parkeren van voertuigen niet uitgesloten. Voorts is het werkelijk gebruik van de onroerende zaak niet van belang. Er is sprake van belaste verhuur van parkeerruimte.
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 31 januari 2025 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
31 januari 2025
Rolnummer
23/00029
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:152
bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina