Direct naar content gaan

Samenvatting

In de verwijzingsuitspraak van Hof Den Bosch van 20 februari 2018, 16/00009 t/m 16/00021, ECLI:NL:GHSHE:2018:515, naar aanleiding van HR 18 december 2015, 15/01348, ECLI:NL:HR:2015:3600 heeft het Hof de erfgenamen van een vermeende zwartspaarder (hierna: erflater) met buitenlandse banktegoeden in het gelijk gesteld. Zij zijn opgekomen tegen navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting die de Belastingdienst aan erflater heeft opgelegd. De Belastingdienst baseerde zich hierbij op informatie van een anonieme tipgever. Deze tipgever had tegen betaling namen en rekeningnummers verstrekt van Nederlanders met tegoeden bij in Luxemburg gevestigde banken.

Het verwijzingshof heeft het van de tipgever verkregen bewijsmateriaal beoordeeld als zijnde betrouwbaar. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de tipgever de documenten heeft verduisterd en dat de verkrijging van het materiaal door de Belastingdienst heling is. Volgens het Hof hangt het van de door de Belastingdienst gemaakte belangenafweging af of dit tot uitsluiting van het bewijsmateriaal moet leiden. Mede vanwege het beperkte inzicht dat de Inspecteur daarover heeft verschaft, heeft het Hof aangenomen dat de belangenafweging ernstig tekort is geschoten. Al met al druist de verkrijging van het bewijsmateriaal naar zijn oordeel zozeer in tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik ervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is.

De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het verwijzingshof. Hij klaagt onder meer over de uitsluiting van het van de tipgever verkregen bewijsmateriaal en de redenen die het Hof daarvoor heeft gegeven.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond. De desbetreffende overwegingen van het verwijzingshof zijn niet redengevend voor het oordeel dat de van de tipgever ontvangen gegevens van gebruik voor het bewijs moeten worden uitgesloten. De overwegingen waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat naar zijn oordeel de Inspecteur onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn belangenafweging bij het sluiten van de overeenkomst met de tipgever en ten aanzien van de aan de tipgever toegekende beloning, kunnen zijn beslissing evenmin dragen. Voor het aan de tipgever toekennen van een beloning is een rechtvaardiging te vinden in de omstandigheid dat met de daardoor verkregen gegevens een overheidstaak kan worden vervuld. Indien de rechter bovenmatigheid van die beloning zou aannemen, zou ook daarin geen aanleiding zijn te vinden om de van de tipgever ontvangen informatie uit te sluiten van gebruik voor de belastingheffing of voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam voor beantwoording van de volgende vragen:

  • Heeft de identificatie van de rekeninghouder op correcte en juiste wijze plaatsgevonden?
  • Heeft de Inspecteur bij het voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslagen op de voet van artikel 16, lid 4, AWR de vereiste voortvarendheid betracht?
  • Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard?
  • Zijn de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente naar de juiste bedragen opgelegd respectievelijk vastgesteld?
  • Hebben belanghebbenden recht op een vergoeding van hun (werkelijke) proceskosten?

Het incidentele cassatieberoep van de erfgenamen wordt met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2019/1115, met noot van Nuyens).

Eerste ronde

In Het Register van april 2016 sprak ik naar aanleiding van de eerste cassatieronde in de tipgeverszaak de hoop uit dat het verwijzingshof de gedachtegang van het eerste Hof (Arnhem-Leeuwarden) zou volgen. Die komt erop neer dat de omstandigheid dat een deel van de personen die door de tipgever als rekeninghouder zijn aangewezen heeft meegewerkt en inzicht heeft gegeven in aangehouden buitenlandse rekening(en), niet betekent dat de rest ook een rekening had. De tipgever heeft er immers belang bij om de lijst zo groot mogelijk te maken, omdat met hem een resultaatafhankelijke vergoeding werd overeengekomen. Het eerste arrest van de Hoge Raad verwaarloost, mijns inziens ten onrechte, deze ‘perverse prikkel’ door de juistheid van de aanwijzing van de niet-meewerkers zonder meer af te leiden uit de gebleken juistheid van de aanwijzing van de meewerkers.

Ik schreef ook dat het Hof zijn beslissing om de aanslagen te vernietigen op deugdelijke wijze heeft gekoppeld aan de betrouwbaarheid van het bewijs. Het Hof nam in aanmerking dat de informatie, gelet op de wijze waarop deze werd aangeleverd, in feite niets meer is dan een verklaring van de tipgever. ‘De informatie is kennelijk niet rechtstreeks afkomstig uit de administratie van de desbetreffende bank, maar bestaat uit door menselijke tussenkomst vervaardigde overzichten.’ Het Hof heeft de aanslagen echter uiteindelijk als sanctie ingevolge artikel 8:31 Awb vernietigd omdat de Inspecteur de identiteit van de tipgever niet wilde prijsgeven. De Hoge Raad casseerde, benadrukte het recht om een oordeel van de geheimhoudingskamer naast je neer te leggen, en wees daarbij ten overvloede op de toezegging van de Inspecteur mee te werken aan verhoor van de tipgever op een zodanige wijze dat zijn identiteit niet zou worden prijsgegeven.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1997 en 1999 t/m 2007
Instantie
HR
Datum instantie
7 november 2019
Rolnummer
18/01347
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1715
Auteur(s)
mr. B.J.G.L. Jaeger
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
NLF-nummer
NLF 2020/0163
Aflevering
16 januari 2020
Judoreg
NFB2989
bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0005537&artikel=8:29&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:31

Naar de bovenkant van de pagina