Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Frankrijk heeft in 1965 een belastingregeling ingevoerd die uit een belastingtegoed en een roerende voorheffing (précompte mobilier) bestond, wanneer dividenden in een participatieketen werden dooruitgedeeld. Deze regeling is met ingang van 1 januari 2005 afgeschaft, maar gold nog voor de litigieuze jaren 2000 tot en met 2004.

De Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) heeft aan het HvJ gevraagd of artikel 4 Richtlijn 90/435 (oud; Moeder-dochterrichtlijn), gelet op met name artikel 7, lid 2, in de weg staat aan de roerende voorheffing.

Het HvJ verklaart voor recht dat de toepassing van die voorheffing ertoe kan leiden dat over de winst die een moedervennootschap had ontvangen van haar dochtervennootschappen die gevestigd waren in een andere dan de betrokken lidstaat (Frankrijk), bij de dooruitdeling van die winst belasting werd geheven voor een groter gedeelte dan het bij artikel 4, lid 2, vastgestelde maximum van 5%, wat in strijd is met deze richtlijn. Een dergelijke regeling valt niet onder artikel 7, lid 2, Richtlijn 90/435, aldus het HvJ.

Anders: Conclusie A-G Kokott (NLF 2021/2215, met noot van Egelie).

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2000 t/m 2004
Instantie
HvJ
Datum instantie
12 mei 2022
Rolnummer
C‑556/20
ECLI
ECLI:EU:C:2022:378
Auteur(s)
mr. L.H.C. Mengelers
Lubbers, Boer & Douma
NLF-nummer
NLF 2022/1043
Aflevering
2 juni 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5041
,celex32011l0096&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina