Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De eigenaar van een automobiel- annex garagebedrijf maakte in 1996 in privé gebruik van tot zijn voorraad behorende BMW’s en zijn echtgenote van een eveneens tot die voorraad behorende Peugeot. Met de inspecteur was met betrekking tot de autokostenfictie overeengekomen dat de gemiddelde catalogusprijs van de gebruikte BMW’s fl. 45.000 bedraagt. Voor het privé-gebruik van de door de vrouw gebruikte auto was niets aangegeven.
In HR 17 maart 1993, nr. 28.678, BNB 1993/166, is reeds beslist dat ondernemers in het algemeen voor een auto geen hoger bedrag als kosten (die geacht moeten worden niet ten behoeve van de onderneming te zijn gemaakt) moeten boeken dan de met de auto werkelijk gemaakte kosten.
Dat houdt in dat - anders dan de inspecteur en het Hof hadden gedaan - tot de kosten van een auto die tot de voorraad behoort ook geen fictieve afschrijvingen mogen worden gerekend. Wel behoren volgens de Hoge Raad tot de werkelijke kosten eventueel geleden verkoopverliezen of een in verband met een waardedaling op de boekwaarde van een auto afgeboekt bedrag. De uitspraak is gecasseerd en de zaak is naar een ander Hof verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2005
Rolnummer
40.679
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7203
bwbr0011353&artikel=3.20&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina